Symfonisch Orkest Opera Vlaanderen, Dmitri Jurowski; Calixto Bieito, regie; Rebecca Ringst, decor; Ante Jerkunica, Hermann; Burkhard Fritz, Tannhäuser; Ausrine Stundyte, Venus; Annette Dasch, Elisabeth
Locatie:
Vlaamse Opera, Antwerpen
Waardering:
Foto: Annemie Augustijns
Heinrich Tannhäuser kun je beter niet uitnodigen op feestjes, dat was toch wel een van de belangrijkste conclusies die getrokken kon worden na het zien van de Tannhäuserproductie van Opera Vlaanderen. In de interpretatie van Calixto Bieito en Bettina Auer eindigde de zangwedstrijd in de Wartburg welhaast in een grotesquerie, met de aanranding van Elisabeth en de bijna-lynchpartij van Tannhäuser door de feestgangers. De scènes zijn kenmerkend voor Bieito’s zeer serieuze behandeling van de liefdescomponenten uit Wagners verhaal. Met name de driehoeksverhouding tussen Tannhäuser (Burkhard Fritz), Elisabeth (Annette Dasch) en Wolfram (Daniel Schmutzhard) werd erg zwaar aangezet, hetgeen voornamelijk een nogal problematische, rommelige derde akte opleverde. Het wurgen van Elisabeth door Wolfram en de daarbij behorende grimassen van beide personen leidden vooral af van de imposante klanken van het pelgrimskoor, dat in de eerste en derde akte helaas verbannen was van het toneel. Het “paapse wonder” waarmee Wagner zijn opera besluit zorgt al decennia lang voor hoofdbrekens bij regisseurs en is wellicht een verklaring voor het onbestemde einde van deze productie. Wat de abrupt aanbrekende Dag des Oordeels voor Tannhäuser, Elisabeth, Wolfram en Venus in petto heeft liet Bieito vooral aan de fantasie van de toeschouwer over.
Desondanks een prima, toch ietwat brave productie, maar niet zonder de nodige hoogtepunten. Ausrine Stundyte droeg als Venus de volledige eerste akte, met haar krachtige stembereik en indrukwekkende choreografische prestaties. Het is jammer dat ze vrij lang woordeloos en eenzaam op het podium rond moest zwerven vanwege de toegevoegde bacchanaalmuziek uit de Parijse versie van de opera na de eerste ouverture. Het is prachtige muziek, maar ooit geschreven om een heel ballet te ondersteunen, zelfs het charisma van Stundyte kon dit dode moment toch niet helemaal verbloemen. Ante Jerkunica vertolkte een vermeldenswaardige Landgraaf Hermann en ook de belangrijkste hoofdrol werd overtuigend neergezet door Burkhard Fritz. De decors van Rebecca Rings waren even sober als effectief. De zwierende boomtakken die langzaam naar de nok van toneel getakeld werden op de majestueuze ouverture van de eerste akte waren bijvoorbeeld een mooie vinding. Tot slot mag natuurlijk het Symfonisch Orkest Opera Vlaanderen niet vergeten worden. Onder leiding van Dmitri Jurowski steeg er uit de orkestbak een genuanceerde interpretatie van Wagners partituur op, waarbij het monumentale geenszins geschuwd werd, daar gaf de daverende finale alle blijk van.
Dit is een recensie van tweede boek van de driedelige biografie van Franz Liszt door Alan Walker, mijn mening over het eerste deel is hier te vinden. Veel van de positieve punten die voor het eerste deel gelden zijn ook dit keer weer van toepassing, al lijkt Walker met name aan het begin even wat moeite te hebben om het turbulente leven van Liszt narratief gezien weer op de rails te krijgen. Deels komt dit omdat de tweede vrouw in Liszts leven ten tonele verschijnt; Prinses Carolyne zu Sayn-Wittgenstein, een vrouw die heel haar leven gebukt leek te gaan onder problemen als gevolg van bureaucratie en konkelende (schoon)familie.
In het derde hoofdstuk krijgen de onlusten in Hongarije de nodige aandacht en daar blijkt eens te meer de affiniteit die Walker ten dag legt als het gaat om historisch inzicht. Een persoon als Franz Liszt is niet te doorgronden zonder de negentiende eeuw ook enigszins te contextualiseren, zeker aangezien zijn muziek vaak beïnvloed is door belangrijke gebeurtenissen, zowel op persoonlijke als (inter)nationale schaal. Menig biograaf zou wellicht snel voorbij gaan aan de complexe politieke situatie in Hongarije dat indertijd deel uitmaakte van het Habsburgse Rijk, maar Walker schuwt niet om bijna een heel hoofdstuk te wijden aan het geboorteland waarmee Liszt zich onmiskenbaar verbonden voelde.
De hoofdmoot van het boek bestaat echter uit een beschrijving van Liszts tijd in Weimar als Kapellmeister aan het hof van groothertog Carl Alexander, een ceremoniële post die hij na het staken van zijn professionele carrière als reizend pianovirtuoos ook daadwerkelijk ging bekleden. Het werkzame leven van Liszt kent vanaf dat moment grofweg drie hoofdactiveiten: het programmeren en dirigeren van concerten, het onderwijzen van pianostudenten (Hans von Bülow en Carl Tausig zijn pupillen uit de Weimar periode) en de kunst van het componeren.
Zowel het in de hoedanigheid van componist als dirigent/programmeur ondervond Liszt grote problemen. Vanwege een chronisch geldgebrek moest hij een constante strijd voeren om concerten en opera’s (waaronder de dure monsteropera’s als “Lohengrin” en “Tannhäuser”) te kunnen programmeren en nieuwe leden voor het onderbezette orkest van Weimar aan te stellen. De keuze van Liszt om veel modern werk van “nieuwe” componisten als Berlioz en Wagner te programmeren viel ook bijzonder slecht bij het overwegend conservatieve publiek in Weimar en ook in de rest van Duitsland waar hij regelmatig als gastdirigent gevraagd werd. De abominabele kwaliteit van de orkesten in de negentiende eeuw moet ook bijgedragen hebben aan de ronduit vijandige ontvangst van nieuwe, innovatieve composities. Alan Walkers hoofdstuk over “Liszt the Conductor” opent met een amusante schets van de staat waarin een gemiddeld negentiende eeuws orkest verkeerde. Het maakt de verdiensten van Liszt als dirigent des te imponerender.
Net als het vorige deel bevat “The Weimar Years” eveneenskorte analyses van de composities van Liszt in het tijdvak van 1848 tot 1861, waaronder de Pianosonate in B mineur. Opvallender is echter de aandacht voor het symfonische werk van de componist. Stukken als “Tasso”, “Hungaria” en zelfs de twee pianoconcerten worden heden ten dage slechts sporadisch uitgevoerd, volgens Walker ten onrechte gezien de innovativiteit van veel van Liszts orkestrale werk.
De negentiende eeuwse opinie over Liszt als componist is helaas al niet veel beter als die van hem als dirigent. Dezelfde vijandigheid (wellicht een symptoom van de “War of the Romantics”) jegens zijn dirigentschap vormt zich eveneens tegen de gestage stroom composities die hij schreef gedurende de jaren in Weimar. Ondanks vele successen laat de Weimar-periode zich voor Liszt toch het beste samenvatten in termen van teleurstelling en afwijzing.