Enkele weken geleden plofte de nieuwe abonnementenbrochure van de Doelen op de deurmat. Ook dit jaar weer een flink aantal interessante concerten, opvallend veel Schubert, Schumann en natuurlijk die eeuwige Mozart.

Een aantal grote orkesten, waaronder het Berliner Philharmoniker met Simon Rattle, zullen Rotterdam bezoeken. De selectie van werken spreekt helaas niet direct tot de verbeelding, het is een mixtuur van premières en de geijkte symfonisten.

Op het gebied van de piano vallen vooral twee vermaarde vrouwen op: Imogen Cooper en Hélène Grimaud. Cooper speelt onder meer een programma van Wagner in bewerkingen van Liszt en de Davidsbündlertänze van Schumann. Het recital van Grimaud bestaat uit een eigenaardige, maar intrigerende mix van werken met als verbindend thema ‘water’. Altijd mooi om zowel Berio en Takemitsu het podium te zien delen met een verstokte Romanticus als Brahms.

De winnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd 2013, Boris Giltburg, is ook aanwezig met een selectie die zijn pianistische kwaliteiten ten volle zouden moeten etaleren. Gezien de positieve recensies in de rest van Europa waarschijnlijk de moeite om te gaan zien. Verder worden de recitals van de andere pianisten dit seizoen gekenmerkt door een zekere behoudendheid, hetgeen ook het geval is de serie strijkkwartetten. Veel verder dan Webern en Schoeck gaat het modernisme dit keer niet.

Vocaal gezien springen het Requiem van Fauré en de uitvoering van Steel Hammer van Julia Wolfe door het Trio Mediaeval in het oog. Het werk van Wolfe is een volslagen unieke kijk op folk en Americana, met een hoofdrol voor de Amerikaanse legende John Henry.

Oude muziek is er dit seizoen ook. Jordi Savall zal twee concerten met zijn Hesperion XXI verzorgen, waaronder een toepasselijk concert in het teken van Erasmus en weinig gehoorde noten uit het Ottomaanse rijk. Het Huelgas Ensemble brengt een wat conventioneler programma, waar Pérotin en Matteo da Perugia een belangrijke rol spelen.

Blijkbaar smaakte de vruchtbare samenwerking met David Lang dit Red Sofa-seizoen naar meer, aangezien de namen van Lang, Wolfe, Gordon en Bang On A Can All Stars wederom opduiken in de brochure. Er is bijvoorbeeld een Bang On A Can Marathon, naar het beproefde New Yorkse model, waar vanaf drie uur ’s middags tot diep in de avond nieuwe muziek te horen zal zijn. Eveneens is er een première van crowd out 2 van David Lang dat garant staat voor spektakel, gezien de gigantische bezetting voor 1000 zangers in de Onderzeebootloods op het RDM-terrein.

De slagwerkgroep van Colin Currie is ook weer van de partij met een uitvoering van Steve Reichs Music for 18 musicians, een werk dat immer blijft imponeren. John Luther Adams’ Become Ocean moet eveneens een bijzondere ervaring zijn, gezien het verdere oeuvre van deze componist. Waarschijnlijk een werk dat vooral in een concertzaal tot zijn recht komt.
De onverschrokken pianist Ralph van Raat brengt een programma dat in het teken staat van Thomas Adès, waaronder diens adembenemende Darknesse Visible. Het DoelenEnsemble duikt in de klankwerelden van een keur aan componisten, waaronder Stockhausen en Nono, maar ook de vroege Amerikaanse enfant terribles. Dit jaar toch maar eens die Red Sofa Bankpas aanschaffen…

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Three Journeys Through Dark Landscapes
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Three Journeys Through Dark LandscapesThree Journeys Through Dark Landscapes staat in het teken van onderdrukte componisten, een gegeven dat helaas te vaak opduikt in de twintigste eeuw. Simon Rattle heeft in deze aflevering gekozen voor drie componisten die hun originaliteit wisten te behouden, ondanks de desastreuse politieke bemoeienis met muziek in de diverse dictatoriale regimes vanaf het begin van de twintigste eeuw.

Van Béla Bartók klinken de mysterieuze geluiden van Blauwbaards Burcht, een opera die volgens Rattle geen precedent kent en een duister portret van iemands (Bartóks) ziel schetst. Rattle stipt hier ook Bartóks fascinatie voor volksmuziek aan. Die volksmuziek is een rode draad door Bartóks oeuvre en daarom kan Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta ook niet onbenoemd blijven. In Rattles lezing is het een werk voor een orkest dat doormidden is gespleten en waar flarden volksmuziek in een contrapuntische verhouding tegen elkaar uitgespeeld worden. Ook is er een nieuwe benadering van de strijkers te herkennen. De partijen voor strijkers ‘zingen’ niet langer, maar lijken eerder te ‘spreken’, hetgeen de muziek een percussief karakter geeft. Het stuk is een viering van de volksmuziek, waarbij de nadruk op de ruwe en de scherpe kanten belangrijker is dan mooiigheid.
Dan slaat voor het eerst in deze aflevering van Leaving Home het noodlot toe; de politiek uitgesproken Bartók moet vluchten voor het oprukkende nazisme. Zijn verbanning voert hem naar de Verenigde Staten, een land waar hij niet kan aarden en zijn terminale ziekte gediagnosticeerd wordt. Het is ook het land waar hij het Concert voor Orkest voltooid. Een werk waarin Béla Bartók volgens Rattle weemoedig terugkijkt op de volksmuziek van vaderland Hongarije en op zijn eigen muziek door te citeren uit Blauwbaards Burcht in een van de latere delen van het concert.

In een rijtje met componisten die hebben geleden onder totalitaire regeringen kan Dmitri Shostakovich natuurlijk niet ontbreken. Na de revolutie bestond er korte tijd een periode van onbegrensde mogelijkheden voor kunstenaars, maar op het moment van Shostakovich’ volwassenheid als componist was deze atmosfeer van experiment geenszins meer aanwezig. De première van zijn Symfonie No. 4 wordt geannuleerd, mede vanwege de notie van de compositie als een wild en gevaarlijk werk. Het verzet van Shostakovich tegen het verstikkende artistieke klimaat in Sovjet Rusland wordt door Simon Rattle uitgelicht met een karakteristiek fragment waarin Shostakovich de musicus overduidelijk als automaton neerzet; een gruwel voor de Russische componist.
De daaropvolgende Symfonie No. 5 lijkt aan de oppervlakte Sovjetmuziek, maar is geschreven in een gecodeerde stijl die blijk geeft van onderhuids verzet, aldus Rattle. Dat verzet is bijvoorbeeld merkbaar in het midden van het laatste deel, waar Shostakovich zijn eigen lied Vozrozhdenije op tekst van Alexander Pushkin citeert.
Als laatste komt de Symfonie No. 14 aan bod, een troosteloze beschouwing op de dood. Een deel van het werk wordt doorsneden met beelden van Stalin, waarmee de symfonie een persoonlijke afrekening van Shostakovich met zijn kwelgeest zou kunne zijn, zo lijkt Rattle te suggereren.

Het is niet vreemd dat Witold Lutosławski de afsluiter van de aflevering vormt; de liefde van Simon Rattle voor de muziek van de Poolse componist is vrij bekend. Het verhaal van Lutosławski gaat in essentie over een componist die zijn eigen weg tracht te gaan in een klimaat waar kritiekloze, nationalistische muziek de enige geaccepteerde vorm is. De politiek zeer geëngageerde Lutosławski schreef naar eigen zeggen apolitieke muziek, maar Rattle kan niet geloven dat de muziek niet beïnvloed is door de situatie in Polen. Wat volgt in het laatste deel van de documentaire is een spoedcursus over het oeuvre van de componist en zijn verhouding met tijdgenoten als John Cage. Het segment waarin Rattle met het City of Birmingham Symphony Orchestra de aleatorische passages in Lutosławskis muziek repeteert en de daaropvolgende verwarring is erg amusant.

Als enige van de drie componisten kent de levensloop van Witold Lutosławski een gelukkig einde, na de val de Sovjet Unie vierde hij internationaal triomfen als componist wiens stijl ook volledig vrij was van enige politieke repressie. Het zijn zaken waar Bartók en Shostakovich gedurende hun leven alleen van konden dromen.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Colours
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home — Colours“Klankkleur” is, zeker voor leken, een lastig begrip in de muziek. Met de aflevering Colours in de serie Leaving Home doet Simon Rattle een dappere poging om muzikale kleur te definiëren. Of hij daar ook daadwerkelijk in slaagt of niet, het valt niet te ontkennen dat de selectie werken van voornamelijk Franse componisten wel degelijk anders klinkt dan de muziek van hun tijdgenoten.

De impressionisten Claude Debussy en Maurice Ravel leken als twintigste eeuwse muziekvernieuwers te zijn vergeten door Rattle in de voorgaande afleveringen, in Colours is er eindelijk ruim aandacht voor de klanken van beide meesters. Rattle spreekt over de warmte van het koper in Prélude à l’après-midi d’un faune van Debussy en de sensualiteit van de magistrale zonsopgang in Ravels Daphnis et Chloé. Het zijn beeldende werken die meer over textuur dan over de formele vorm en muzikale regels gaan, zoals dat in de Duitse traditie wel vaak het geval is.

Wederom is daar Stravinsky, die voor de schandaalpremìere Le Sacre du Printemps met De Vuurvogel triomfen vierde in Parijs. De muziek voor De Vuurvogel bevat een groot aantal twintigste eeuwse fascinaties, waaronder die voor het exotische, het oriëntaalse en de (vaderlandse) volksmuziek. Volgens Rattle is de balletmuziek daarnaast een palet van briljante, fonkelende kleuren.

Gezien de nationaliteiten, woonplaats of inspiratiebronnen van de geselecteerde componisten lijkt de focus op klankkleur een voornamelijk Franse bezigheid. Een mooie uitzondering is daarom de opname van Schoenbergs Farben uit Fünf Orchesterstücke, omdat Schoenberg normaliter perfect in het Duitse rijtje van strenge vormvernieuwers past. Het is een muzikale schildering, waarbij er niet zozeer een verandering in noten plaats vindt maar eerder een evolutie in orkestratie.

Op latere leeftijd orkestreerde Pierre Boulez zijn Notations voor piano en het werk is een voortzetting van de orkestrale technieken van Debussy, Ravel en Schoenberg. In de composities van zijn voorgangers wemelt het van de kleine accenten, gespeeld door diverse instrumenten of instrumentgroepen die nauwelijks hoorbaar, maar desondanks zeer essentieel zijn. Boulez voert het idee van het componeren van bijna subliminale klanken verder door in Notations waar de leden van het orkest bijna solistisch hun eigen partijen spelen. Het resultaat is een gigantische wolk van klanken ontstaat, een speeltuin van sonoriteit.

De letterlijke betekenis van “kleur” wordt door Simon Rattle ook niet vergeten. Olivier Messiaen, als componist en docent een schakel tussen de oude garde (Ravel, Debussy) en de nieuwe (Boulez, Xenakis, Stockhausen), nam heel bewust kleuren waar bij muzikale akkoorden – en hij was zeker niet de enige componerende synestheet (zie ook Alexander Scriabin). In een aantal korte interviewfragmenten met Messiaen wordt mooi duidelijk hoe letterlijk en natuurlijk die kleurwaarneming voor hem was.

Toru Takemitsu zou gezien kunnen worden als een moderne Japanse Debussy. Rattle benoemt regelmatig gedurende de documentaire het cinematografische karakter van het werk van bijvoorbeeld Debussy, ook al stond de film als medium nog in de kinderschoenen gedurende diens leven. Voor Takemitsu vormden films zijn venster op de mensheid en andere culturen en in die hoedanigheid beïnvloedden ze ook zijn composities. Bij het horen van Dream/Window zijn de invloeden van de Franse impressionisten en de Japanse muziek meteen duidelijk. Het is een extreem “ruimtelijk” werk, of zoals Takemitsu het zelf beschreef als een “zee van tonaliteit waar vele pantonale akkoorden uit voortvloeien”.

De gekozen filmbeelden in deze aflevering waren opvallend overbodig. Inmiddels vormen ze een karakteristiek element in de serie en het vormt niet altijd een positieve toevoeging. De overbodigheid in dezen is misschien niet zo vreemd gezien het beeldende karakter van de behandelde muziek. Liever meer scènes waarin Rattle het orkest dirigeert, dan generiek beeldmateriaal van zeilende mensen.

Ondanks de keur aan sprekend voorbeeldmateriaal ben je als kijker aan het einde van de documentaire niet veel meer wijzer geworden over wat “klankkleur” nu daadwerkelijk is, wel is duidelijk dat een groot aantal componisten zeer effectief gebruik maakten van het nevelige fenomeen.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Rhythm
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - RhythmIn de openingsaflevering van Leaving Home leek het erop alsof presentator en dirigent Simon Rattle braaf een chronologisch overzicht van de muzikale ontwikkelingen in de twintigste eeuw wilde presenteren. Het tweede deel maakt echter duidelijk dat Rattle eerder geïnteresseerd is in de veranderende grondslagen die de nieuwe muziek van de twintigste eeuw met elkaar verbinden. Ritme is een van die grondbeginselen en om te bewijzen hoe zeer de ideeën over ritme vanaf het eind van de negentiende eeuw zijn geëvolueerd laat Rattle een keur aan interessante componisten de revue passeren.

Uiteraard is het Igor Stravinsky die met Le Sacre du Printemps als eerste aan bod komt. Een belangrijker breekijzer voor het openwrikken van de geijkte ritmische structuren is er niet. In Simon Rattles woorden is Le Sacre “the vessel of an exhausted era cracking open”; een afrekening met de ritmische regelmaat van het verleden.

Dat Rattle verder kijkt dan de gedoodverfde revolutionairen als Stravinsky blijkt uit de namen van Edgar Varèse, György Ligeti en Conlon Nancarrow, die ook aan bod komen. Varèse is een componist wiens naam door velen als inspiratiebron genoemd wordt, maar zijn muziek hoor je amper. In de documentaire is Ionisation opgenomen, een levendige verklanking van het metropool.
Van Ligeti is zijn bekende Atmosphères te horen, een werk waarin de traditionele maatverdeling geen enkele betekenis meer heeft. Het stuk wordt in beeld gebracht met close-ups van de instrumenten en dan blijkt, voornamelijk bij de strijkers, dat er muzikaal veel meer aan de hand is dan op het eerste gehoor merkbaar.
Conlon Nancarrow is de obscuurste componist van wie een werk voor pianola te horen is. Het is ook het moment waarop er even aan jazz gerefereerd wordt. Het is jammer dat de ontwikkeling van jazz en de kruisbestuiving met andere muzikale stijlen niet prominenter naar voren komt, zeker in een aflevering over ritme.

Niet-Westerse ritmiek speelt een belangrijke rol in de tweede helft van het programma. Ten eerste is daar de pure kracht van ritmiek, samengevat in Music for pieces of wood (gek genoeg niet Drumming) van Steve Reich, waarbij Afrikaanse invloeden een grote rol innemen.
Het wordt in dit laatste segment van Leaving Home ook eens te meer duidelijk dat de invloed die de optredens van gamelan ensembles tijdens de diverse wereldtentoonstellingen gehad moeten hebben op componisten niet onderschat mag worden. De generatie componisten na Ravel en Debussy gaat veel verder dan hun avontuurlijke wegberijders. Het oriëntalisme van Messiaen en Boulez, richt zich niet alleen op de klanken en melodieën maar in het geval van Boulez’ Rituel in memoriam Bruno Maderna kent het bijvoorbeeld ook zijn weerslag op de samenstelling en “gedrag” van het ensemble.

Afsluiter van de aflevering is de Turangalîla-Symphonie van Olivier Messiaen, een buitenissigere viering van ritmische complexiteit kan men zich bijna niet wensen en het werk toont ook duidelijk dat in de twintigste eeuw het vertrouwde ritme van de hartslag of de menselijke looppas al snel geen vanzelfsprekende basis vormde in de ontwikkeling van nieuwe muziek.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Dancing On A Volcano
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - Dancing on a VolcanoLeaving Home is een reeks muziekdocumentaires die dirigent Simon Rattle in de jaren negentig maakte. Het is een overzicht van de muzikale ontwikkeling in de twintigste eeuw en in dat opzicht een mooie audiovisuele aanvulling op het boek The Rest is Noise van Alex Ross, waar grofweg dezelfde componisten behandeld worden.

Rattle begint de eerste episode van zijn reeks, Dancing on a Volcano, met het positioneren van Richard Wagners Tristan en Isolde als de drijvende kracht achter het openbreken van de tonaliteit. Vanaf dat punt voert Rattle de kijker langs Mahler en Strauss’ verontrustende opera Elektra, maar veruit de meeste aandacht krijgen Arnold Schoenberg en zijn pupillen Anton Webern en Alban Berg.

Het prettige is dat er in Leaving Home veel ruimte is voor de muziek. In andere documentaires wil het nog al eens bij een spervuur aan korte fragmenten blijven, maar in dit geval neemt Rattle de tijd om samen met het City of Birmingham Orchestra diverse werken ten gehore te brengen, waarbij het Vioolconcert van Berg en Schoenbergs Verklärte Nacht de hoofdmoot vormen.

De invloeden van de beeldende kunst of politiek worden ook niet vergeten. Een favoriet stijlmiddel in de documentaire is om details van contemporaine schilderijen te tonen – bijvoorbeeld Egon Schiele in combinatie met fragmenten uit de Fünf Orchesterstücke van Schoenberg. Die keuze werkt niet altijd, maar is nog altijd beter dan het versnijden van filmbeelden van spuitende fonteinen met een aria uit Elektra.

Wat de serie voornamelijk de moeite van het bekijken waard maakt zijn de mijmeringen van Simon Rattle aan de piano. Waar de documentaire muziekhistorisch gezien voornamelijk aan de oppervlakte blijft, verzorgen de korte passages waarin Rattle zijn interpretatie van het werk van de behandelde componisten geeft en de door hem gedirigeerde stukken Leaving Home de benodigde meerwaarde.