Concert: Kammerorchester Basel & Christian Zacharias – Mendelssohn, Beethoven en Schumann
Datum:13 mei 2015
Uitvoerende(n):Kammerorchester Basel, Christian Zacharias
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Christian Flierl

Foto: Christian Flierl

Dirigerende pianisten zijn geen unicum, maar een pianist die het orkest bestierd vanachter de piano is toch wat zeldzamer. Christian Zacharias deed het, samen met het Kammerorchester Basel, in een vertolking van het derde pianoconcert van Ludwig van Beethoven. Zacharias’ spel wist helaas niet heel erg te vervoeren, hetgeen bijvoorbeeld erg duidelijk werd in het ongeïnspireerde Largo. Het is nooit een goed teken als Beethovens langzame delen eindeloos lijken te duren. Het samenspel tussen orkest en piano miste vaak de nodige precisie, zoals blazers die een fractie te vroeg inzetten, zeker gedurende de veeleisende passages voor de pianist.

Robert Schumann zou als een kind zo blij zijn met de moderne opnamestudio en de uitvinding van de meersporenopname. De hoeveelheid lagen waaruit zijn tweede symfonie is opgebouwd is gigantisch. Een heel spetterende afsluiting werd van de avond werd de symfonie echter niet, welicht te wijten aan Schumanns orkestratie, maar waarschijnlijk eerder de vlakke interpreatie van het Kammerorchester Basel.

De toegift, een deel uit de vijfde symfonie van Felix Mendelssohn, deed vermoeden dat Christian Zacharias zich aanmerkelijk beter thuis voelde in het idioom van deze vroege Romanticus. Mendelssohns Ouverture “Die Hebriden”, waarmee het concert opende, was een andere aanwijzing voor deze affiniteit. In de concertouverture kwam de aangename klank van het kamerorkest, met kleine gebaren geleid door Zacharias, ten volle naar boven. Een volledig Mendelssohnprogramma was misschien nog niet eens zo’n gekke keuze geweest, in plaats van de twee middelmatige uitvoeringen van Beethoven en Schumann die nu het leeuwendeel van het concert vormden.

Concert: Ralph van Raat – Zappa’s Black Page
Datum:3 mei 2015
Uitvoerende(n):Ralph van Raat, piano; Heather Pinkham, piano; Christos Papandreopoulos, piano; Anne Veinberg, piano; Daan Kortekaas, piano; Sebastiaan van Bavel, piano
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Simon van Boxtel

Foto: Simon van Boxtel

“Onverschrokken” is de kwalificatie die het beste bij pianist Ralph van Raat past. Twee jaar geleden speelde hij nog met een gigantisch orkest de Turangalîla-Symphonie van Messiaen en in de Doelen presenteerde hij het afgelopen seizoen in de The Black Page reeks een keur aan virtuoze muziek.
In dit afsluitende concert van die Red Sofa concertreeks kwam het percussieve karakter van de piano vrij prominent naar voren. Op zich niet vreemd, gezien de reeks met Van Raat dezelfde naam draagt als de legendarische drumsolo van Frank Zappa: The Black Page. De bewerking van The Black Page #1 voor piano waarmee Van Raat aftrapte miste echter de hoekigheid en daardoor de spanning van het origineel.

Zowel face so pale (1992) als bell (2015) van David Lang en Frederic Rzewskis Winnsboro Cotton Mill Blues vormden een geslaagdere verkenning van het percussieve karakter van de piano. face so pale is Langs bewerking van een ballade van Guillaume Dufay (Se la face ay pale) voor zes piano’s. Het prachtige stuk bestaat bijna geheel uit lang uitgesponnen, hypnotiserende zanglijnen vol tremolo’s.
Voor Van Raat schreef David Lang het werk bell dat stevig in de traditie van de componisten van Bang On A Can staat; behoorlijk swingend klokkengelui dus. Beide werken vertegenwoordigen overigens de duale natuur die er lijkt te bestaan in Langs oeuvre. Enerzijds is er de melancholische verstilling, waar face so pale, maar ook het recente death speaks en the little match girl passion voorbeelden van zijn. Anderzijds is er de stuwende puls, te vinden in werken als man made, pierced en pianocomposities als bell.

Frederic Rzewski, aangekondigd door Van Raat als een moderne versie van Franz Liszt, staat vrij ver af van de ogenschijnlijk simpele en buitengewoon analytische trefzekerheid van David Lang. Rzewskis Winnsboro Cotton Mill Blues uit Four North American Ballads barst van de muzikale ideeën, beeldspraak en ook een politieke boodschap ontbreekt niet. Het zijn dit soort stukken waarin Van Raat als solist excelleert. Van vingervlugge akkoordenpassages tot en met het spelen van baspartijen met de ellebogen; Van Raat is in zijn element.

De stormachtige Romantiek van Charles-Valentin Alkan kostte duidelijk meer moeite. De vier études (Op. 39) die samen de Symphonie pour piano seul vormen, vragen om een ongekend technisch vermogen, maar ook om zangerige lyriek. Een klare zanglijn was helaas afwezig in het spel van Van Raat, dat te voorzichtig in de linkerhand en te zwaar in de rechter was. Desalniettemin prettig om de onterecht onbekende Alkan eindelijk eens op een concertprogramma te zien. Waar blijft dat welverdiende retrospectief?
Van Raat revancheerde met een uitvoering van Rhapsody in Blue. In Gershwins virtuoze jazzrapsodie dreigde de melodielijn eveneens op momenten het onderspit te delven in de wirwar van noten, maar ging nergens kopje onder. Samen met de stukken van Lang de beste uitvoering van de avond.

Het sluitstuk, Sensitive Spot (2007) voor zes piano’s, van Kate Moore deed denken aan face so pale van David Lang, ook al komen de componisten via andere wegen tot hun uiteindelijke klankpalet. Waar Lang zijn muzikale materiaal uitsmeert over zes instrumenten, spelen bij Moore alle pianisten dezelfde melodie zo secuur mogelijk van de partituur. Gezien het snelle tempo en de grenzen van de menselijke precisie ontstaan er echter al snel verschuivingen in klanktexturen, met alle psychoakoestische effecten van dien. Anders dan bij David Lang waren de lang aangehouden, zachte passages in de compositie van Moore niet altijd even interessant. Het aangename geluidsbad dat het incidentele fortissimospel soms teweegbracht was dan weer wel een mooie vondst.

Ralph van Raat is volgend jaar april gelukkig weer terug met een avond gewijd aan de Engelse componist Thomas Adès.

Concert: Borodin Quartet – Borodin, Shostakovich & Tchaikovsky
Datum:24 maart 2015
Uitvoerende(n):Borodin Quartet
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Andy Staples

Foto: Andy Staples

Het Borodin Quartet in huis halen schept verwachtingen. Het kwartet bestaat inmiddels zeventig jaar in verschillende samenstellingen en werkte indertijd nauw samen met componist Dmitri Shostakovich. Ze staan dan ook bekend om hun interpretaties van de strijkkwartetten van diezelfde componist.

Het mag geen verrassing zijn dat zowel Borodin als Shostakovich niet ontbraken op het programma deze avond, beide componisten deelden het podium met het tweede strijkkwartet van Tchaikovsky. Veel hoogromantiek dus, de lustig schuddende vibratoknuisten waren dan ook alomtegenwoordig bij alle leden van het kwartet. In een anderszins zeer beheerste interpretatie van Borodins tweede strijkkwartet schurkte het samenspel van eerste violist Ruben Aharonian met zijn drie norsig ogende collega’s bij vlagen tegen het onaangename. Van een strijkkwartet dat de composities van Borodin als tweede specialisme heeft en zelfs de naam van de componist draagt verwacht je enig vuurwerk, maar dat bleef uit.

Het achtste strijkkwartet van Shostakovich kende een even afgemeten lezing. Aangezien het een van Shostakovich’ werken is waar de rauwe emotie ongegeneerd van de pagina afdruipt is het bijna onmogelijk om niet geboeid te luisteren, maar toch beklijfde het gevoel dat het om een nogal geroutineerde uitvoering ging. Dat was bijvoorbeeld merkbaar in de danse macabre die in het Allegro molto en Allegretto de boventoon voert. Ongetwijfeld vakkundig spel, maar het ontbrak aan echte zeggingskracht.

Het tweede strijkkwartet van Tchaikovsky heeft vast zijn liefhebbers. Er zaten er nogal wat in de zaal, in ieder geval en de componist zelf was indertijd ook erg tevreden over zijn pennenvrucht. Maar zonder overspannen paukenisten of kanonnen op het podium is de overdadige prop Romantiek best een lange zit. Ook dit strijkkwartet kenmerkte zich door zekere terughoudendheid van het Borodin Quartet en daardoor een behoorlijk matige spanningsopbouw. Gezien de reactie van het publiek, dat na de laatste noot van het Allegro con moto massaal uit zijn stoel loskwam, maakte het spel van de vier mannen toch wat los. De Elegie voor strijkers van Shostakovich die men als toegift speelde was in dat opzicht toch een betere afsluiting.

Concert: Harriet Krijgh & Magda Amara – Beethoven, Rachmaninov, Chopin
Datum:15 februari 2015
Uitvoerende(n):Harriet Krijgh, cello; Magda Amara, piano
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Nancy Horowitz

Foto: Nancy Horowitz

Harriet Krijgh en Magda Amara presenteerden drie licht verteerbare stukken op de zondagochtend. Dat is misschien een wat vreemde uitspraak met Rachmaninov op het programma, aangezien de man zowat in zijn eentje de hele Romantiek in stand hield tot ver in de twintigste eeuw. Zowel Beethovens variaties op het duet Bei Männern, welche Liebe fühlen uit Die Zauberflöte van Mozart en de Introductie en polonaise brillante van Chopin kenmerken zich echter door een elegantie en relatieve lichtvoetigheid.

Beethovens duet tussen cello en piano kwam in de uitvoering van Krijgh en Amara niet altijd volledig tot zijn recht. De wat harde aanzetten van de cello vormden in dit geval bij vlagen een kleine smet. Ook viel er niet aan de indruk te ontkomen dat er met name voor de cello een hoofdrol was weggelegd.

In het geval van Rachmaninov, een pianocomponist bij uitstek, lagen de verhoudingen anders. Amara en Krijgh wisten goed raad met het muzikale materiaal in de Sonate voor cello en piano, Op. 19. Het is jammer dat Rachmaninov nooit lang stil lijkt te willen staan bij zijn muzikale thema’s. Een componist als Schubert zou het Allegro scherzando ongetwijfeld veel langer hebben uitgesponnen dan de krappe zeven minuten die dat deel gemiddeld in beslag neemt. Gedurende de wat meer onstuimige passages drukte de Steinway soms het cellogeluid van Krijgh wat al te veel naar de achtergrond, maar dat zijn details, de sonate kwam als geheel mooi tot zijn recht.

Dat gold eveneens voor het Introductie en polonaise brillante, Op. 3 van Frédéric Chopin. Het klaterende pianogeluid bood in dat werk een mooi contrast met de warme klank van de cello. Mooi spel hier van Amara en dankzij de begeesterde algehele interpretatie een passende afsluiter.

Busoni is een muzikale vernieuwer die desondanks een vrij obscure rol inneemt in de muziekgeschiedenis. Met de groeiende herwaardering van de pianotranscriptie, de Doelen wijdt er dit seizoen zelfs een concertserie aan, komt ook de naam Ferruccio Busoni vaker te sprake, aangezien hij een imposant aantal transcripties op zijn naam heeft staan. Maar als componist van originele werken is Busoni ook zeer de moeite waard, natuurlijk zijn megalomane eerbetoon aan Bach, de Fantasia contrappuntistica, maar ook de zes Elegiën waar hij zich van een moderner idioom bedient. Voor de liefhebbers van orkestraal werk is er onder meer een vioolconcert of de ooit populaire Turandot Suite en zelfs opera-afficiandos kunnen hun hart ophalen aan niet minder dan vier opera’s.

Busoni’s pianoconcert bevat voor elk wat wils, behalve voor de mensen die niets van allesverzwelgende overdaad moeten hebben. Het concert is een samenballing van stijlen, muzikale structuren en voornamelijk een viering van het Romantische muzikale ideaal – of scherpe satire, daar worden de experts het maar niet over eens. Zo staat het derde deel, Pezzo serioso, bol van de referenties aan een nocturne van Chopin en de orkestratie van het geheel stuitert stilistisch even makkelijk van Beethoven naar Wagner. Buitensporigheid en gretige overdrijving staan centraal in het concert dat, ondanks de meditatieve openingsmaten, het meest lijkt op een strijd tussen de piano en het orkest. Het is om die reden dat pianisten het concert vaak links laten liggen. Het werk van meer dan een uur is een fysieke uitputtingsslag, ondanks de vele rustmomenten waarop het orkest alleen te horen is.
Een andere reden waarom het werk niet vaak te horen is heeft te maken met de totale omvang van het orkest en de verrassing in het laatste deel, Cantico, waar een mannenkoor een loflied aan Allah aanheft, toongezet op een Duitse tekst van de Romantische Deense dichter Adam Oehlenschläger. ((Niet dat Busoni aanhanger was van het Islamitische geloof, of iets dergelijks, maar hij was ten tijde van het schrijven van het concert gefascineerd door de tekst van Oehlenschläger, Aladdin oder die Wunderlampe. Dramatisches Gedicht in zwei Spielen, en besloot daarom om de afsluitende, mystieke koorpassages erop te baseren.))

Het werk mag dan weinig op concertprogramma’s staan, maar gelukkig is het wel door een aantal dappere pianisten opgenomen. Helaas niet door Busoni zelf, tijdens zijn twee opnamesessies van 1919 en 1929 in de studio’s van Columbia Records in Londen, al verzorgde hij wel de première van het concert in 1904. Recenter zijn er opnames gemaakt door bijvoorbeeld Garrick Ohlsson en de immer avontuurlijke Marc-André Hamelin en wijlen John Ogdon.

De verdiensten van Ferruccio Busoni worden maar al te makkelijk af gedaan als obligaat “virtuozenvuurwerk”. Maar net zoals bij Liszt, die men vaak van hetzelfde beschuldigt, gaat het Busoni om meer dan alleen halsbrekende capriolen. De componist zelf zag het werk bijvoorbeeld niet als een bizar pianoconcert, maar als een grootschalig symfonisch werk met piano obbligato, ((Wellicht ook een bewust ingezet stijlmiddel uit de tijd van de door hem veelvuldig geciteerde componisten.)) zijn Italiaanse Symfonie.

Marc-André Hamelin vat het mooi samen in een gesprek over Busoni’s concert met muziekcriticus Alex Ross:

However — and needless to say — even a complete mastery of the pianistic problems is meaningless if you remain unaware of the loftiness of Busoni’s aims. I’ve said in print recently that treating something like the Liszt Sonata as a purely virtuosic exercise — something that is all-too-often a reality these days — is a little bit like tearing a page off a Gutenberg bible and using it to wrap carrot peels.

Titel:The Romantic Generation
Auteur(s):
Jaar:1995
Uitgever:Harvard University Press

romanticEen uitgebreid eerste hoofdstuk over de techniek van het pianopedaal en een theoretische uitleg over rubato, Charles Rosen zet al vanaf het begin de toon in zijn boek over de Romantische Generatie. De onlangs gestorven Rosen schreef het in 1995, maar bijna 20 jaar later blijft het even interessant.

Rosen schrijft in dit boek over de muziek van de bekendste Romantische componisten, en belicht hun leven enkel indien het nodig is om hun muziek beter te kunnen plaatsen. Voor de rest treedt de muziek hier op de voorgrond: er gaat amper een pagina voorbij zonder een staaf muziek. Toonladders, tonaliteiten, thema’s… het wordt allemaal behandeld samen met de bladmuziek ter illustratie.

Schubert, Schumann, Berlioz en Mendelssohn passeren de revue, maar het zijn Liszt en vooral Chopin die de hoofdrol spelen. Aan hen zijn de twee belangrijkste stukken hoofdstukken gewijd, of toch vooral aan hun muziek. Over de componisten en hun leven zelf wordt er amper uitgeweid, over hun muziek des te meer. Vooral Chopin kan niets verkeerd doen, zijn muziek wordt door Rosen enkel in superlatieven uitgedrukt. Hij is wel eerlijk genoeg om soms banale stukjes te belichten, maar gebruikt deze dan als basis voor andere geniale vondsten van Chopin. Hij gaat zelfs zo ver om bepaalde fouten te corrigeren die in de partituren geslopen zijn tijdens het kopiëren van de manuscripten door de uitgevers.

Heel anders gaat het met Liszt. Er gaat geen pagina voorbij zonder dat hij als ‘vulgair’ wordt omschreven, en zijn reputatie als showmens kan Rosen duidelijk niet verkroppen. Toch straalt hier ook de bewondering voor de improvisatietechnieken duidelijk uit. Ook zijn gebruik van klankkleur en uitvinding van nieuwe pianotechnieken kan Rosen wel waarderen. Over de niet-pianowerken is Rosen echter kort: ‘His orchestration is, in most cases, dreadful.’ Toch is het Liszt die op de (behoorlijk lelijke) cover van het boek staat en niet Chopin, wat een beetje de inhoud goedmaakt.

En zo blijft Rosen zijn persoonlijke toetsen door het boek verspreiden en wordt het nooit saai. De analyse van muziekstukken blijft op de voorgrond, en zijn kennis en inzicht hierin zijn ongeëvenaard, maar het wordt nooit droog. Hiervoor besprenkelt hij de tekst teveel met zijn persoonlijkheid.

Dit boek verdient echter wel een iPad-uitgave waarbij je elk stukje muziek kan beluisteren. Ook al kan je muzieknotatie lezen, soms is het erg moeilijk om te zien waar het allemaal om draait. Als je het stuk dan tegelijk kan horen, zou het dit al heel wat duidelijker maken.

The Romantic Generation is een erg fijn boek dat lange tijd door mij bewaard zal blijven. Ik zal het niet meer in één stuk uitlezen maar wel vaak te hand nemen bij het beluisteren van een bepaald stuk dat in het boek belicht wordt. Zelfs al is het dan een stuk van Liszt.

richard-nanesHet is misschien oneerlijk om van een amateurcomponist dezelfde muzikale kwaliteiten te eisen als van zijn professionele collega’s. Nu zoeken dilettanten over het algemeen niet actief de publiciteit of het succes van de gemiddelde professionele musicus, dus de noodzaak van het publiekelijk affakkelen van hobbyisten blijft gelukkig beperkt. De Amerikaan Richard Nanes uit New Jersey vormt echter een uitzondering op de dilettant zonder noemenswaardige zucht naar beroemdheid.

Nanes, die in 2009 aan kanker overleed, beschreef zichzelf ooit als een “modern 19th-century person”. Hoewel hij aanvankelijk aan het Parijse Conservatorium studeerde, werd hij stinkend rijk als topman en mede-eigenaar van Nanes Finishing and Assembly Corporation in Newark, een bedrijf dat gespecialiseerd was in het vervaardigen van computerbehuizingen.

Vanaf de jaren ’80 zette Nanes zijn rijkdom in voor de promotie van zijn grootste passie: muziek. Vermogende mecenassen zijn natuurlijk gemeengoed in de kunst, het unieke aan Richard Nanes is echter dat de promotieactiviteiten zich voornamelijk concentreerden op het oeuvre van Nanes zelf. Als een niet onverdienstelijke pianist speelde de man regelmatig programma’s volledig bestaande uit eigen werk. Via een zogenaamd vanity label, gefinancierd door Nanes, werden er ook veelvuldig opnames gemaakt van zijn pianowerk, kamermuziek en orkestrale composities. Soms zijn het opnames met gerenommeerde musici, zoals vier symfonieën uitgevoerd door het London Philharmonic Orchestra of vijf strijkkwartetten door het Budapest String Quartet. Nu wil het feit dat die laatste groep in 1967 werd opgeheven, dus waarschijnlijk gaat om de minder illustere opvolgers van het New Budapest String Quartet, opgericht in 1971. Desalniettemin geen kleine namen.

De weinige serieuze besprekingen van Nanes’ werk ((Zie Jeffrey Quick of een oude recensie in de New York Times.)) maken het moeilijk om te bepalen wat de kwaliteit is van zijn muzikale oeuvre (na het beluisteren van de muziek wordt overigens al snel veel duidelijk). De recensies op Amazon bijvoorbeeld, waar veel van zijn muziekalbums te koop zijn, stuiteren van afschuw naar uitingen van pure idolatrie. Sceptici menen dat de hyperpositieve kritieken ook onderdeel uitmaken van Nanes’ verheffingscampagne van zijn eigen muziek.

In zijn hoedanigheid als componist lijkt het alsof Richard Nanes een blokkendoos met Romantische muzikale bouwstenen heeft omgekieperd en maar lukraak is gaan stapelen. Het resultaat is een weinig coherent geheel doorspekt met obligate arpeggi en roulades. De onderstaande Nocturne en Rhapsody Pathetique zijn voorbeelden die het meanderende karakter en gebrek aan muzikaal contrast prima illustreren. De rapsodie zou een dialoog tussen viool en orkest kunnen zijn; als de violist wat technische capriolen uithaalt, een soort optelsom van virtuoze passages uit het gehele Romantische vioolrepertoire, brommen de andere orkestleden wat op de achtergrond voort, totdat ze weer hortend en stotend van zich mogen laten horen. Nanes is bloedserieus en overtuigd van zijn kunne als het aankomt op zijn compositorische kwaliteiten, dat blijkt bijvoorbeeld wel uit de titels die zijn derde en vierde symfonie hebben, respectievelijk The Holocaust en The Eternal Conflict. Dergelijke subtitels vermijden in ieder geval de schijn van ironie, mocht die ontstaan zijn na een onderwerping aan het muzikale gemodder van maestro Nanes.

Het was misschien beter geweest als Richard Nanes zijn naam en vermogen verbonden had aan een concertzaal, of zijn kwaliteiten als pianist benut om muziek uit de door hem geliefde Romantiek te populariseren. Wellicht allemaal niet heel erg origineel en zeker niet groots en meeslepend, maar dat zijn Richard Nanes’ eigen muzikale creaties al helemaal niet.

Titel:Life of Chopin
Auteur(s):
Jaar:1863

lifeofchopinWat ook de kritische kanttekeningen mogen zijn bij “Life of Chopin” ((De Engelse vertaling is hier integraal te vinden in de catalogus van Project Gutenberg. Het betreft een vertaling uit het Frans van Martha Walker Cook uit 1880 en deze tekst wordt over het algemeen gebruikt in de gedrukte edities die nu algemeen verkrijgbaar zijn.)), feit blijft dat de korte biografie die Liszt schreef over zijn overleden vriend en collega een opmerkelijk eerbetoon is in de muziekgeschiedenis. Het boek is tevens symptomatisch voor de ongekende promotie van door Liszt bewonderde componisten (Wagner, Berlioz, Saint-Saëns, om er een paar te noemen), een aspect van zijn persoonlijkheid dat zich met name vanaf zijn tijd in Weimar ten volle ontplooide.

“Life of Chopin” is helaas niet zo’n goed boek, ondanks al het enthousiasme en de eerbare bedoelingen. Het wemelt in de tekst van Romantische beeldspraak en uiterst wollig taalgebruik. Pagina’s vol exclamaties en hoogdravende filosofische bespiegelingen, te herkennen aan royale doses zelfstandige naamwoorden in kapitalen, zorgen er voor dat het overkoepelende onderwerp – het leven van Chopin – al snel grotendeels ondergesneeuwd raakt.
Volgens Liszt biograaf Alan Walker kan een deel van deze problemen toegeschreven worden aan de interventies van de Liszts levensgezellin; Prinses Carolyne zu Sayn-Wittgenstein. De prinses zou het oorspronkelijke verhaal van Liszt hebben willen larderen met hemelbestormende, metaforische overpeinzingen die het genie van zowel Chopin en Liszt in een passende context plaatsen. Walkers notie is op zich niet heel vreemd, gezien de schrijfstijl die ze aan de dag legt in haar vele (lange) brieven aan Liszt en het vierentwintigdelige “Des causes intérieures de la faiblesse extérieure de l’Église” –  Sayn-Wittgensteins obscure magnum opus – een persoonlijk gekleurde kritiek aangaande de Rooms-Katholieke Kerk in de negentiende eeuw. Het is maar goed dat de vierentwintig delen nooit verplichte literatuur op de middelbare scholen zijn geworden…

Gelukkig kunnen de bovengenoemde passages makkelijk worden overgeslagen en is “Life of Chopin” op zijn helderst in de biografische delen van de acht hoofdstukken. Is daar misschien de persoonlijke hand van Liszt als auteur te zien? De poëtische analyses van het werk van Chopin zeggen waarschijnlijk meer over de interpretatie van de composities door Liszt aan de piano dan dat ze daadwerkelijk gebaseerd zijn op biografische feiten uit het leven van de Poolse componist. Opvallend is ook de kwalificatie van de pianoconcerten en sonates als werken ontsproten uit “inspiratie” en niet uit “genialiteit” zoals de polonaises, préludes, e.d. Het zijn deze fragmentarische ontboezemingen die het boek de moeite waard maken om te lezen, maar er eveneens voor zorgen dat “Life of Chopin” belangrijker is voor de duiding van de levensloop van Franz Liszt dan van het onderwerp van zijn eerbetoon.

Titel:Muzikale poëtica in de vorm van zes lessen
Auteur(s):
Jaar:2012
Uitgever:Uitgeverij Nieuwezijds
Waardering:

muzikale-poeticaIgor Stravinsky blijkt niet zo’n groot liefhebber te zijn van Richard Wagner. Dat is een feit dat duidelijk wordt uit “Muzikale poëtica” een bundeling van een serie lezingen (lessen) die hij gaf aan studenten van Harvard in 1939. Het transcript van deze ongewone lezingen verscheen in 1942 al in de Verenigde Staten en werd pas recent in het Nederlands vertaald.

Het boek wordt ingeleid met twee voorwoorden, het origineel van Darius Milhaud en een van Giorgos Seferis. Milhaud opent met een spervuur aan superlatieven waar het Stravinsky betreft en Seferis is vooral enorm pedant; “We zijn allemaal bekend met de episode waarover Boek II van de Aeneis verhaalt…” Beide mannen zijn het met elkaar eens dat de zes lessen een unieke kijk geven op de werkwijze en filosofie van Stravinsky. Tot op zekere hoogte is dit ook zo, al blijven de filosofische concepten in Stravinskys betoog vaak behoorlijk abstract. Duidelijker wordt zijn eigen muzikale overtuiging door de keuze van componisten over wie hij vol lof is (Gounod, bijvoorbeeld) en de individuen die niet op veel waardering van hem kunnen rekenen (Wagner, Berlioz).

Door zich uit te spreken over zijn collega’s uit het verleden en hun muzikale erfenis ontstaat er nadat de zes lessen zijn afgerond een duidelijk beeld van hou Stravinsky zich zelf graag mag zien als componist. Zo zet hij zich af tegen het predikaat van “revolutionair” dat hij toegekend kreeg na de première van “Le Sacre” en wordt het concept van het “Gesamtkunstwerk” weinig subtiel met de grond gelijk gemaakt. Uiteraard moet de lezer in het achterhoofd houden dat de lezingen gegeven werden aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, wellicht dat het de zeer sterke aversie van Stravinsky tegen de Wagneriaanse concepten “muziekdrama” en “leitmotiv” versterkt heeft. Anderzijds is Stravinsky bij uitstek een componist wiens muziek – zowel in de tijd van “Le Sacre du printemps” als in de latere neoclassicistische periode – uitermate weinig meer te maken heeft met de Hoogromantiek van Wagner, Strauss of Berlioz.

Aangezien de Nederlandse versie zeventig jaar na de originele Amerikaanse uitgave is verschenen, zou de vertaling erg gebaat zijn met een inleidend of afsluitend essay om zo Stravinsky en zijn werk verder te contextualiseren. Het feit dat de lezingenreeks midden in de neoclassicistische periode van de componist valt is bijvoorbeeld veelzeggend waar het zijn uitspraken over striktheid en begrenzing binnen het componeren betreft. Zijn houding tegenover (Sovjet-)Rusland en Russische muziek is ook interessant genoeg om verder uit te diepen. Waarom vindt hij de “strenge veroordeling” door het Sovjetregime van Shostakovich’ opera “Lady Macbeth of the Mtsensk District” bijvoorbeeld “dit keer misschien niet ten onrechte”? ((In een brief naar Ernest Ansermet beschreef Stravinsky de opera in 1935 als volgt: “Het werk is van een beklagenswaardige provincialiteit, de muziek speelt een armetierige, illustratieve rol en kent een gênant realistische stijl…” Hij vond dat Shostakovich hem intellectueel en muzikaal had teleursgesteld en “Lady Macbeth” symptomatisch voor de benadering van muziek in Sovjet-Rusland. Een jaar later werd hetzelfde werk door de Russische staatscourant Pravda onder de titel “Muddle instead of music” neergesabeld als “een opzettelijk dissonante, verwarde stroom van geluid”. Het was de eerste officiële aanklacht van het Sovjetregime tegen Shostakovich’ muziek.))

Met Stravinsky en Wagner is het in ieder geval niet goed meer gekomen, ondanks wat mildere uitlatingen omtrent de Meester van Bayreuth op latere leeftijd.