Concert: Richard Wagner – Der fliegende Holländer
Datum:2 november 2016
Uitvoerende(n):Symfonisch Orkest Opera Vlaanderen, Cornelius Meister; Tatjana Gürbaca, regie; Henrik Ahr, decor; Iain Paterson, Der Holländer; Liene Kinča, Senta; Ladislav Elgr, Erik; Dmitry Ulyanov, Daland; Raehann Bryce-Davis, Mary; Adam Smith, Der Steuermann
Locatie:Vlaamse Opera, Antwerpen
Waardering:

Foto: Annemie Augustijns

Foto: Annemie Augustijns

Steenkolen, slijk en ruwe olie. Het zijn belangrijke rekwisieten in Tatjana Gürbaca’s nieuwe enscenering van Der fliegende Holländer. Haar visie op het libretto van Richard Wagner is een maatschappijkritisch destillaat, waar tomeloze hebzucht en louterende verlossing als thema’s de boventoon voeren. Geen zeebonken of een spookkapitein met een papegaai en een houten poot te bekennen. Al zou het minimalistische, gouden decor van Henrik Ahr nog kunnen doorgaan voor het dek van een olietanker, bij wijze van nautische referentie. De nadrukkelijke kritiek op de doordenderende consumptiemaatschappij is geen vreemde keuze gezien de politieke opvattingen van Wagner zelf, maar de focus op het engagement zat het verhaal over de Holländer soms in de weg. Met name de scènes waarbij het koor een belangrijke rol speelde, verzandden wat te vaak in groteske chaos. De keuze, artistiek of anderszins, om geen duidelijke tweedeling te creëren tussen het personeel van Daland en de spookbemanning van der Holländer beroofden enkele scènes ook van zeggingskracht. Zoals de liederlijke dialoog waarmee Wagner zijn laatste akte opent, een moment waarop het overduidelijke zeemansthema en bijpassende beeldspraak in het libretto weinig van doen had met wat er zich daadwerkelijk op het podium afspeelde. Het is maar de vraag of iemand zonder voorkennis van de sage van Der fliegende Holländer of het werk van Wagner er iets van zou begrijpen, anders dan de algemene strekking.

Muzikaal gezien viel er het nodige te genieten. De krachtige stem van Liene Kinča (Senta) mag niet onvermeld blijven en ook haar vader Daland, een rol van Dmitry Ulyanov, overtuigde. De klank van Iain Paterson (der Holländer) was soms wat afgemeten en nasaal, misschien passend bij zijn rol als vermoeide kapitein, maar niet altijd even aangenaam om te horen. Het orkest onder leiding van Cornelius Meister speelde een even nauwgezette als keurige lezing van Wagners compositie. “Keurig” is misschien een kwalificatie die aan de productie als geheel gegeven kan worden en het was ook de reden dat het ontbrak aan zinderende passages die een Wagneropera zo speciaal kunnen maken. De zeer bitterzoete slotscène, waar zang, decor en belichting mooi samenvloeiden, kwam in dat opzicht veruit het meest in de buurt.

Concert: Richard Wagner – Tannhäuser
Datum:14 oktober 2015
Uitvoerende(n):Symfonisch Orkest Opera Vlaanderen, Dmitri Jurowski; Calixto Bieito, regie; Rebecca Ringst, decor; Ante Jerkunica, Hermann; Burkhard Fritz, Tannhäuser; Ausrine Stundyte, Venus; Annette Dasch, Elisabeth
Locatie:Vlaamse Opera, Antwerpen
Waardering:

Foto: Annemie Augustijns

Foto: Annemie Augustijns

Heinrich Tannhäuser kun je beter niet uitnodigen op feestjes, dat was toch wel een van de belangrijkste conclusies die getrokken kon worden na het zien van de Tannhäuserproductie van Opera Vlaanderen. In de interpretatie van Calixto Bieito en Bettina Auer eindigde de zangwedstrijd in de Wartburg welhaast in een grotesquerie, met de aanranding van Elisabeth en de bijna-lynchpartij van Tannhäuser door de feestgangers. De scènes zijn kenmerkend voor Bieito’s zeer serieuze behandeling van de liefdescomponenten uit Wagners verhaal. Met name de driehoeksverhouding tussen Tannhäuser (Burkhard Fritz), Elisabeth (Annette Dasch) en Wolfram (Daniel Schmutzhard) werd erg zwaar aangezet, hetgeen voornamelijk een nogal problematische, rommelige derde akte opleverde. Het wurgen van Elisabeth door Wolfram en de daarbij behorende grimassen van beide personen leidden vooral af van de imposante klanken van het pelgrimskoor, dat in de eerste en derde akte helaas verbannen was van het toneel. Het “paapse wonder” waarmee Wagner zijn opera besluit zorgt al decennia lang voor hoofdbrekens bij regisseurs en is wellicht een verklaring voor het onbestemde einde van deze productie. Wat de abrupt aanbrekende Dag des Oordeels voor Tannhäuser, Elisabeth, Wolfram en Venus in petto heeft liet Bieito vooral aan de fantasie van de toeschouwer over.

Desondanks een prima, toch ietwat brave productie, maar niet zonder de nodige hoogtepunten. Ausrine Stundyte droeg als Venus de volledige eerste akte, met haar krachtige stembereik en indrukwekkende choreografische prestaties. Het is jammer dat ze vrij lang woordeloos en eenzaam op het podium rond moest zwerven vanwege de toegevoegde bacchanaalmuziek uit de Parijse versie van de opera na de eerste ouverture. Het is prachtige muziek, maar ooit geschreven om een heel ballet te ondersteunen, zelfs het charisma van Stundyte kon dit dode moment toch niet helemaal verbloemen. Ante Jerkunica vertolkte een vermeldenswaardige Landgraaf Hermann en ook de belangrijkste hoofdrol werd overtuigend neergezet door Burkhard Fritz.
De decors van Rebecca Rings waren even sober als effectief. De zwierende boomtakken die langzaam naar de nok van toneel getakeld werden op de majestueuze ouverture van de eerste akte waren bijvoorbeeld een mooie vinding.
Tot slot mag natuurlijk het Symfonisch Orkest Opera Vlaanderen niet vergeten worden. Onder leiding van Dmitri Jurowski steeg er uit de orkestbak een genuanceerde interpretatie van Wagners partituur op, waarbij het monumentale geenszins geschuwd werd, daar gaf de daverende finale alle blijk van.

Wilhelm Furtwängler en het Berliner Philharmoniker in 1942, gedurende een uitvoering van Wagners Overture uit "Die Meistersinger von Nürnberg".

Wilhelm Furtwängler en het Berliner Philharmoniker in 1942, gedurende een uitvoering van Wagners Overture uit Die Meistersinger von Nürnberg.

Beethoven, Bruckner en Wagner; dat zijn de namen die opvallend vaak op concertprogramma’s van het Berliner Philharmoniker prijkten ten tijde van Hitlers Derde Rijk. De nazi’s waren overduidelijk, maar lang niet altijd consequent, in hun afkeer en voorkeur voor bepaalde muziek. Gek genoeg is het lastig om een componist aan te wijzen die symbool kan staan voor de officiële muzikale smaak van het Derde Rijk. Beter gezegd is het moeilijk iemand te vinden die het muzikale nazi-ideaal wilde vertegenwoordigen en nog in leven was gedurende het regime van Hitler. Arno Breker (beeldhouwer), Adolf Ziegler (schilder) en Albert Speer (architect) zijn allen personen die sterk verbonden zijn met de esthetische principes van Nazi-Duitsland. Voor de muziek van het Derde Rijk moet je echter bijna vijftig jaar terug in de tijd reizen. Hitler had nog niet eens last van snorgroei toen Anton Bruckner kwam te overlijden…

Operette

Dat neemt niet weg dat er een aantal componisten actief waren die wellicht gezien zouden kunnen worden als de eigentijdse erfgenamen van de Germaanse kunsttraditie waarmee de nazi’s dweepten. Bekend is de verheerlijking van de volkscultuur in alle kunsten. Naast zware kost als Bach, met zijn Barokdiscipline en een stamboom “vrij van raciale smetten”, kende de populariteit van de schlager daarom bijvoorbeeld een grote opleving. Tijdens de bijeenkomsten van de verschillende organisaties die na Hitlers Machtergreifung als paddestoelen uit de grond schoten werden er ook diverse liederen en hymnes gezongen. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke liederen niet uitblonken in nuance en muzikaal vernuft. Veelzeggend is overigens dat de oorsprong en componist van de melodie van het Horst-Wessel-Lied, de partijhymne van de NSDAP, nog altijd niet bekend zijn. De opzwepende woorden achtte men blijkbaar belangrijker dan de muziek.

Opvallender is echter de nationale liefde voor operette en dan met name de zogenaamde Volksoperetten. Leon Jessels Schwarzwaldmädel, over ontluikende liefde in een pittoresk dorpje in het Zwarte Woud, was een favoriet van zowel Adolf Hitler als Heinrich Himmler. De conservatieve Jessel flirtte met het nazisme in de begindagen, maar moest het uiteindelijk met de dood bekopen vanwege zijn Joodse komaf. Franz Lehár, bekend van Die lustige Witwe, kon wel op de steun rekenen van hooggeplaatste nazi’s en ook Hitler was een groot bewonderaar. Zo ontving hij de Goethe-Medaille en werd zijn muziek regelmatig ingezet voor propagandadoeleinden. Paul Lincke vierde al rond de eeuwwisseling successen met zijn operettes en wist zich daarom verzekerd van de waardering van het regime. Zijn compositie Frau Luna vormde de basis voor een gelijknamige operettefilm, een genre dat wereldwijd en zeker in Duitsland enige populariteit genoot. Het is veelzeggend dat Wiener Blut, een operettefilm naar aanleiding van het werk van Johann Strauss II (maar met name toch diens assistent Adolf Müller Jr.), een van de kassuccessen van de filmindustrie van het Derde Rijk was.

Het is waarschijnlijk dat de Volksoperette na de oorlog te lijden heeft gehad onder de aandacht van het nazisme, al hebben de successtukken van Jessel, Lehár en Lincke heden ten dage weinig aan waardering ingeboet. De opkomst van de musical en Amerikaanse populaire muziek hebben waarschijnlijk meer invloed gehad op de verminderende interesse voor de, plots oubollige, operette gedurende de twintigste eeuw.

Werner Egk en Hans Pfitzner

Hans Pfitzner

Hans Pfitzner

In de Sovjet-Unie van Dmitri Shostakovich en Sergei Prokofiev bestond er een duidelijke definitie van wat ware Sovjetmuziek moest zijn. De anti-formalistische campagne naar aanleiding van de Zhdanov Doctrine in 1948 is een duidelijk voorbeeld van hoe zeer de kunsten doordrongen waren van staatscensuur. Daarnaast was het bewind zo vriendelijk om in niet mis te verstande bewoordingen te communiceren wat dan het antwoord moest zijn op het verfoeide formalisme en werden er zelfs opdrachten verstrekt aan componisten om stukken te schrijven in de officiële Socialistisch Realistische stijl.
Propagandaminister Joseph Goebbels’ Reichsmusikkammer, met Richard Strauss als boegbeeld, is wellicht vergelijkbaar met de Bond van Sovjetcomponisten in de hoedanigheid als gilde voor componisten en musici, maar ook als controleorgaan dat toezag op de naleving van de esthetische dogma’s. Toch zou de geboorte van een ‘Nazi Symfonie’, vergelijkbaar met de vijfde van Shostakovich, in opdracht van de Reichsmusikkammer niet snel het levenslicht gezien hebben; in het Duitsland van Adolf Hitler verheerlijkte men liever de muziek van het verleden.

Twee componisten zijn echter interessant, omdat ze met enig succes opereerden gedurende de opkomst en ondergang van het Derde Rijk.

Hoewel Werner Egk vrijgepleit werd van intensieve samenwerking met het regime gedurende de denazificatie, kon hij desalniettemin rekenen op bovenmatige interesse van hooggeplaatste nazi’s vanaf 1933. Velen beschouwen Egk als een opportunist die zijn Stravinskiaanse stijl plots vergat en zijn succesopera Die Zaubergeige doorspekte met Beierse volksmelodieën, daarmee bewust inspelend op het nazi-ideaal van völkische Kultur. De vermeende knieval legde Egk geen windeieren. Goebbels sprak over hem als een “waardige opvolger van Wagner” en de opdracht voor balletmuziek voor de Olympische Spelen in 1936 was een direct gevolg van de waardering voor Die Zaubergeige. Na verdere successen kreeg Egk zelfs 10.000 Reichsmark om een opera te componeren met nazistische thematiek. De opera kwam er nooit, maar de componist genoot desondanks immer de bescherming van het Naziregime. Egk kwam bijvoorbeeld samen met drie collega’s ((Naast Carl Orff en Richard Strauss, stond Hans Pfitzner ook op de lijst, ondanks alles.)) voor op Goebbels’ en Hitlers Gottbegnadeten-Liste, opgesteld in 1944. De lijst bevatte alle kunstenaars die men essentieel achtte voor het voortbestaan van de cultuur van het Derde Rijk en waren daarom uitgezonderd van militaire dienst. Na de Tweede Wereldoorlog had de carrière van Werner Egk geenszins te lijden onder zijn eerdere populariteit in Nazi-Duitsland. Egk bekleedde meerdere belangrijke posities in het naoorlogse Duitse muziekleven en staat nu voornamelijk bekend als een culturele spil in de wederopbouw.

De anti-modernist Hans Pfitzner was een uitgelezen kandidaat om componist van de nazi’s te worden, ware het niet dat zijn karakter en achternaam hem uiteindelijk te parten speelden. Pfitzner beleefde op achtenveertigjarige leeftijd zijn eerste grote succes met de opera Palestrina in 1917 en wist de populariteit van dit werk nooit meer te evenaren. De toch al kribbige componist verzuurde in de opvolgende jaren dusdanig en trok fel van leer tegen de ‘vervuiling’ van de Duitse cultuur. De Weimarrepubliek en de bijbehorende ‘culturele decadentie’ waren volgens Pfitzner bovenal het resultaat van een Joods complot. Het mag geen verrassing heten dat een componist met dergelijke denkbeelden de interesse wekte van de nazi’s. Zo raakte hij al snel bevriend met Hans Frank, de persoonlijke advocaat van Hitler, die hem in contact bracht met verschillende hooggeplaatste leden in de partij.
Al snel vormde Pfitzners antisemitisme echter een probleem, omdat hij verre van consequent was in zijn Jodenhaat. Zo werkte hij veelvuldig samen met de Joodse dirigent Bruno Walter en weigerde muziek te schrijven voor A Midsummer Night’s Dream ter vervanging van Mendelssohns partituur, die hij perfect achtte. Na een desastreus verlopen ontmoeting met Hitler in 1923, waar hij het waagde de Führer tegen te spreken, was zijn verdere lot eigenlijk bezegeld. Pfitzner probeerde vanaf 1933 meerdere malen bij te dragen aan de culturele activiteiten van de nazi’s, maar werd hierin systematisch tegengewerkt door diverse partijfunctionarissen. Bij Hitler was zelfs de indruk ontstaan dat de componist half-Joods was, op basis van diens achternaam, hetgeen een carrière nog verder bemoeilijkte. In 1934 stuurde men hem gedwongen met pensioen, waarna Pfitzner nog naam probeerde te maken binnen de lagere echelons van de nazipartij en als dirigent in de door Duitsland bezette gebieden.
Een gedesillusioneerde, bejaarde Pfitzner werd na de oorlog onschuldig bevonden tijdens de denazificatieprocessen en stierf berooid in een bejaardentehuis in 1949.

Hans Pfitzner was misschien wel een van de weinige componisten van enig kaliber die het Naziregime vrijwillig en met overgave van dienst wilde zijn. Toch plakte men plakte de titel van hofcomponist van het Derde Rijk uiteindelijk liever op een van die ‘Grote Germanen’ uit het verleden; Johann, Ludwig en Richard.

Enkele weken geleden plofte de nieuwe abonnementenbrochure van de Doelen op de deurmat. Ook dit jaar weer een flink aantal interessante concerten, opvallend veel Schubert, Schumann en natuurlijk die eeuwige Mozart.

Een aantal grote orkesten, waaronder het Berliner Philharmoniker met Simon Rattle, zullen Rotterdam bezoeken. De selectie van werken spreekt helaas niet direct tot de verbeelding, het is een mixtuur van premières en de geijkte symfonisten.

Op het gebied van de piano vallen vooral twee vermaarde vrouwen op: Imogen Cooper en Hélène Grimaud. Cooper speelt onder meer een programma van Wagner in bewerkingen van Liszt en de Davidsbündlertänze van Schumann. Het recital van Grimaud bestaat uit een eigenaardige, maar intrigerende mix van werken met als verbindend thema ‘water’. Altijd mooi om zowel Berio en Takemitsu het podium te zien delen met een verstokte Romanticus als Brahms.

De winnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd 2013, Boris Giltburg, is ook aanwezig met een selectie die zijn pianistische kwaliteiten ten volle zouden moeten etaleren. Gezien de positieve recensies in de rest van Europa waarschijnlijk de moeite om te gaan zien. Verder worden de recitals van de andere pianisten dit seizoen gekenmerkt door een zekere behoudendheid, hetgeen ook het geval is de serie strijkkwartetten. Veel verder dan Webern en Schoeck gaat het modernisme dit keer niet.

Vocaal gezien springen het Requiem van Fauré en de uitvoering van Steel Hammer van Julia Wolfe door het Trio Mediaeval in het oog. Het werk van Wolfe is een volslagen unieke kijk op folk en Americana, met een hoofdrol voor de Amerikaanse legende John Henry.

Oude muziek is er dit seizoen ook. Jordi Savall zal twee concerten met zijn Hesperion XXI verzorgen, waaronder een toepasselijk concert in het teken van Erasmus en weinig gehoorde noten uit het Ottomaanse rijk. Het Huelgas Ensemble brengt een wat conventioneler programma, waar Pérotin en Matteo da Perugia een belangrijke rol spelen.

Blijkbaar smaakte de vruchtbare samenwerking met David Lang dit Red Sofa-seizoen naar meer, aangezien de namen van Lang, Wolfe, Gordon en Bang On A Can All Stars wederom opduiken in de brochure. Er is bijvoorbeeld een Bang On A Can Marathon, naar het beproefde New Yorkse model, waar vanaf drie uur ’s middags tot diep in de avond nieuwe muziek te horen zal zijn. Eveneens is er een première van crowd out 2 van David Lang dat garant staat voor spektakel, gezien de gigantische bezetting voor 1000 zangers in de Onderzeebootloods op het RDM-terrein.

De slagwerkgroep van Colin Currie is ook weer van de partij met een uitvoering van Steve Reichs Music for 18 musicians, een werk dat immer blijft imponeren. John Luther Adams’ Become Ocean moet eveneens een bijzondere ervaring zijn, gezien het verdere oeuvre van deze componist. Waarschijnlijk een werk dat vooral in een concertzaal tot zijn recht komt.
De onverschrokken pianist Ralph van Raat brengt een programma dat in het teken staat van Thomas Adès, waaronder diens adembenemende Darknesse Visible. Het DoelenEnsemble duikt in de klankwerelden van een keur aan componisten, waaronder Stockhausen en Nono, maar ook de vroege Amerikaanse enfant terribles. Dit jaar toch maar eens die Red Sofa Bankpas aanschaffen…

Titel:The Great Composers - Reviews and Bombardmemts
Auteur(s):
Jaar:1978
Uitgever:University of California Press
Waardering:

Bernard Shaw - The Great ComposersBernard Shaw is voornamelijk bekend als toneelschrijver en socialistisch activist, maar daarnaast had hij ook een actieve loopbaan als muziekrecensent voor een aantal kranten en tijdschriften. The Great Composers is een bundeling van de belangrijkste artikelen die Shaw vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw schreef. De bundel valt uiteen in vier delen waarbinnen de artikelen van Shaw veelal zijn gegroepeerd op componist. De vier delen omvatten algemene beschouwingen, verslagen uit de concertzaal, de opera en een kort segment over Engelse muziek.

Als recensent was Bernard Shaw vaak venijnig en niet snel tevreden, maar bijna altijd betreft het een onderbouwde stellingname. Op de man gespeelde kritiek is iets waar Shaw niets van moet hebben, zo blijkt ook uit zijn open brief aan Ernest Newman na diens vernietigende recensie van Strauss’ opera Elektra in The Nation (“abominable ugliness and noise”).
Het wil niet zeggen dat Shaw zonder zonde is als recensent. Zo moet Johannes Brahms, met name zijn Ein Deutsches Requiem, ((Treurmuziek en vers geschreven oratoria brachten doorgaans een ongebreidelde productie van gal teweeg bij Shaw.)) het vaak ontgelden. Na herhaaldelijke aanvallen op Brahms is het lastig vast te stellen of Shaw nog wel objectief naar muziek van de Duitse meester kan luisteren. Een apologetische voetnoot uit 1936 van de auteur bij een zeer negatieve recensie (geschreven in 1888) van Brahms pianoconcert doet vermoeden dat Shaw achteraf ook moet hebben ingezien dat hij soms het perspectief verloor als criticus.

Een grote held van Bernard Shaw is Richard Wagner, die veelvuldig figureert in het merendeel van de geselecteerde artikelen. Een groot deel van Shaws boek The Perfect Wagnerite is opgenomen in de bundel en geeft een goed beeld van de kijk die Shaw op de muziekwereld had. Wagner was voor hem niet alleen een held vanwege de imposante muziekdrama’s, maar Shaw apprecieerde tevens Wagners extreemlinkse gedachtengoed en meende dit ook terug te zien in bijvoorbeeld de plot van Der Ring des Nibelungen. De auteur heeft de typisch negentiende eeuwse neiging om soms in ongebreideld meanderend, filosofisch proza te verzanden en dat is het duidelijkst merkbaar in de selecties uit The Perfect Wagnerite. Daarom zijn een aantal passages moeilijk te volgen (bijvoorbeeld in Siegfried as Protestant), maar over het algemeen zijn de recensies en artikelen zeer leesbaar.

Een deel van Shaws ideeën over bijvoorbeeld Mozart en Haydn als serviele aristocratenlievelingen enerzijds en Beethoven als het revolutionaire, volkse genie of de vermeende inferioriteit van de Franse muziek zijn ouderwets of betreffen een strikt persoonlijke visie. Dat neemt niet weg dat Shaws analyses en observaties waardevol zijn. Het feit dat hij aanwezig was bij het laatste concert van Franz Liszt in Engeland, Wagner als dirigent meemaakte en Edvard Grieg zag optreden met zijn vrouw, maken zijn stukken het lezen waard.

Als recensent en muziekkenner toonde Shaw zich als bijzonder kundig en flexibel van geest. Giuseppe Verdi’s opera Falstaff wordt door Shaw aan de hand van de partituur besproken en een stuk uit 1935 getuigd van zijn pensionering als Wagneriaan en zijn ontvankelijkheid voor de nieuwe geluiden van componisten als Schoenberg en Hindemith. Niet altijd schatte hij nieuwe muziek op waarde. Zo beschouwde hij Edward Elgar misschien wel iets te zeer als wegwijzer voor de muziek van de twintigste eeuw, zeker in vergelijking met Debussy en Stravinsky. Dat sentiment kan natuurlijk samenhangen met de Britse voorliefde voor Elgar, door celen gezien als de eerste Engelse componist van formaat sinds Purcell.
Opvallend is ook de nadruk op het symfonisch repertoire in The Great Composers, de kamermuziek en het solorepertoire komen er wat bekaaid van af. Toch gek, aangezien het grootste gedeelte van de artikelen geschreven is in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw, toen er bij voorbeeld nog vele klavierleeuwen rondtoerden in Europa.

De selectie van Louis Crompton geeft een goed overzicht van Shaws activiteiten als criticus. Sommige artikelen, met name in het hoofdstuk over opera, hadden wellicht achterwege gelaten kunnen worden. Zeker omdat ze vaak te specifiek de artiesten behandelen, die inmiddels vaak vergeten zijn, dan de muziek op zich.
Met zijn karakteristieke stijl, grondige muzikale kennis en soms meedogenloze pen zou Bernard Shaw in de hedendaagse muziekpers nog steeds de nodige heilige huisjes afbreken. Met groot genoegen, waarschijnlijk.

Grafmonument Franz LisztDe charme van Bayreuth is niet meteen merkbaar na aankomst per trein. Om het historische stadscentrum loopt een drukke ringweg waaraan niet de meest florissant ogende gebouwen gelegen zijn. Wel is in de verte het dak van het Festspielhaus zichtbaar, Wagners ietwat megalomane operahuis, dat enkele kilometers buiten de stad ligt.
Eenmaal aangekomen in de binnenstad herinneren de historische gebouwen aan de lange historie van Bayreuth, waaronder de twee stadspaleizen (Altes en Neues Schloss). Naast het obligate Wagner eerbetoon is er opvallend veel aandacht voor een andere held, wederom uit de literatuur, de Romantische schrijver Jean Paul. Verder hebben de pianobouwers Steingraeber & Söhne hun hoofdkantoor in Bayreuth. De Steingraebers deden in het verleden zaken met zowel Franz Liszt als Richard Wagner en de organisatie van de Bayreuther Festspiele.

Stadtfriedhof

Erlanger Straße
Graf van LisztHet rustige stadskerkhof is het oudste van de stad en is tevens de plek waar een aantal beroemde personen hun laatste rustplaats kennen. De bekendste is uiteraard Franz Liszt, wiens grafmonument een vrij centrale plek heeft op het kerkhof. Niet ver van Liszts rustplaats is het familiegraf van de Wagners, waar Siegfried en Winifred Wagner liggen, maar ook hun kinderen – waaronder Wolfgang en Wieland. Eigenlijk is een flink deel van het kerkhof gereserveerd voor familie en vrienden van de Wagners, waaronder de Klindworths, Eva Chamberlain en Daniela von Bülow (Cosima Wagners dochter met Hans von Bülow).

Villa Wahnfried

Wahnfriedstraße 2
Villa WahnfriedWahnfried, de villa waar de familie Wagner jaren in verbleef is sinds 2013 gesloten wegens grote renovatiewerkzaamheden en verbouwing. Dat is jammer, want het Richard Wagner Museum dat gevestigd is in de villa schijnt zeer de moeite waard te zijn. Het graf waar Richard en Cosima liggen aan de achterzijde van het huis is wel bereikbaar. Gezien alle uiterlijke weelde van Wahnfried en het mooie stadspark achter het huis is het graf gek genoeg een bijzonder ingetogen plek. Eigenlijk is het niet meer dan een grote molshoop met een ongemarkeerde plak natuursteen er bovenop. Ook een bepaalde uitspraak natuurlijk; de rustplaats van de Meester behoeft geen verdere introductie, of iets dergelijks.

Liszt Museum

Wahnfriedstraße 9
Liszt MuseumHet museum dat op een steenworp afstand van Wahnfried ligt is tevens het huis waar Liszt is gestorven. De permanente tentoonstelling omvat slechts een vijftal kamers en bestaat met name uit reproducties van belangrijke documenten uit het leven van Liszt en vele portretten van hemzelf en belangrijke familie, vrienden en kennissen. Ondanks de beperkte aanwezigheid van originele stukken (de sandalen van Franz zijn in ieder geval wel aanwezig) is het museum toch de moeite waard voor de liefhebber, zeker als die voor een gesloten deur stond bij het gelijkaardige museum in Weimar.

Bayreuther Festspielhaus

Festspielhügel 1
Bayreuther FestspielhausNet als Wahnfried staat ook het Festspielhaus aan de buitenzijde in de steigers, gelukkig worden er desondanks nog wel rondleidingen gegeven. Iemand die het werk van Wagner niet bovenmatig kan waarderen moet toch zeker een bezoek aan het theater niet overslaan. In het rustige park dat rond het gebouw is aangelegd is het in de lentezon bijvoorbeeld prettig vertoeven. Maar ook de rondleiding in Wagners theater is een ervaring op zich. Het gigantische podium, de imposante architectuur, de krappe orkestbak die is verscholen voor het publiek en de beruchte, uiterst comfortabele houten klapstoelen die sinds dit jaar extra bekleding hebben ter bescherming van het tere zitvlees van de operabezoeker. Alle elementen tezamen maken van het Festspielhaus een ervaring waar je toch enigszins van onder de indruk raakt.

En hiermee is onze reis door Leipzig, Weimar en Bayreuth ten einde. Morgenvroeg volgt alleen nog een lange treinreis van meer dan tien uur terug naar Rotterdam. Een ding is in ieder geval duidelijk: wat moeten de reizen van Franz Liszt (die met regelmaat delen van dezelfde route aflegde) een vermoeiende aangelegenheid zijn geweest. Onze rondreis was in ieder geval de moeite meer dan waard.

Franz Liszt MonumentIn het pittoreske Weimar staan vele gebouwen die nog herinneren aan de rijkdom en weelde die heeft bestaan ten tijde van de heerschappij van de groothertogen in de achttiende en negentiende eeuw. Anders dan in Leipzig eert men vooral de literaire helden en dan met name Goethe en Schiller. De verering kent ook zijn bedenkelijke kanten, aangezien er boodschappen gedaan kunnen worden in zowel het Goethe als Schiller Kaufhaus… Wellicht een eerbetoon aan de kruideniersmentaliteit van beide beroemdheden?
Muzikaal gezien is er natuurlijk het Liszt Museum en het gelijknamige conservatorium. Een componist als Johann Nepomuk Hummel, ook niet onbelangrijk geweest voor de stad, moet het echter doen met slechts een straatvernoeming. Het woonhuis van Hummel kan enkel gehuurd worden voor bijeenkomsten en vergaderingen.

Die Altenburg

Jenaer Straße 3
Die AltenburgOorspronkelijk kon de Altenburg, het huis waar Franz Liszt en Carolyne von Sayn-Wittgenstein vele jaren doorbrachten, alleen bereikt worden middels een serie trappen. Tegenwoordig zijn de trappen onvindbaar en leiden er meerdere wegen naar het grote woonhuis. Het imposante uitzicht dat Liszt op de stad moet hebben gehad wordt nu belemmerd door nieuwbouw en het Goethe-Schiller Archiv dat in 1896 verrees. Het huis is helaas niet open voor publiek, behalve tijdens de pianosoirées die regelmatig door het conservatorium in de salon van het gebouw georganiseerd worden.

Park an der IlmPark an der Ilm

Het gigantische stadspark van Weimar, gelegen aan de rivier de Ilm is een attractie op zich. In het park bevinden zich een aantal bezienswaardige gebouwen, waaronder het Tempelherrenhaus, Römisches Haus en Goethes Gartenhaus. Op loopafstand van het Liszt Haus ligt een monument voor de componist dat in 1902 werd geplaatst.

Liszt Haus

Marienstraße 17
Liszt HausAan de rand van het park ligt het woonhuis waar Franz Liszt na zijn definitieve vertrek uit Weimar op onregelmatige momenten in het jaar verbleef. Dankzij een uitmuntende voorbereiding voorafgaand aan onze reis, stonden we echter voor een gesloten deur. Het Liszt Haus is namelijk op dinsdag gesloten… Over de wijsheid en logica van een dinsdagsluiting zal ik niet verder uitweiden. De hoop is nu gevestigd op het Liszt Museum in Bayreuth, maar dat is zo mogelijk nog kleiner.

Museum für Ur- und Frühgeschichte Thüringens

Humboldtstraße 11
Museum für Ur- Und Frühgeschichte ThüringensBij wijze van alternatief daarom een bezoek aan het museum over de vroege historie van Thüringen tot aan de Middeleeuwen. Een interessante reis door de tijd, ook al was er weliswaar geen muziekinstrument te bekennen in de tentoonstelling, op een gereconstrueerde primitieve trommel na. Opvallend veel historische bodemschatten zijn bewaard gebleven uit diverse tijdvakken in de lange geschiedenis van Thüringen. Met name de stukken uit de tijd van de Thuringii en de eerste koningen waren indrukwekkend.

Morgen reizen we af naar het hol van de leeuw: Bayreuth. De woonplaats van een zekere Richard W.

20140413-174716.jpgLeipzig heeft een imposante muzikale historie, met Johann Sebastian Bach en Felix Mendelssohn-Bartholdy als bekendste burgers. In de tijd van Bach was het stadsbestuur wellicht niet al te blij met haar musici, maar tegenwoordig profileert Leipzig zich trots als muziekstad. Zo is er het Leipziger Notenspur, een wandeltocht voor muziekliefhebbers langs alle belangrijke muzikale plaatsen in de stad.

Met zijn vele bouwputten en een wat ongezonde voorliefde voor brede autowegen heeft Leipzig wel wat gemeen met Rotterdam. Een aantal historische locaties, zoals de plek waar Clara Schumann geboren werd, zijn verloren gegaan in de bombardementen gedurende de Tweede Wereldoorlog, nog een overeenkomst met Rotterdam.

Bach Museum

Thomaskirchhof 15
20140413-173115.jpgHet Bach Museum ligt tegenover de Thomaskirche en de permanente tentoonstelling geeft een mooi overzicht van Bachs leven. Uiteraard is er een collectie manuscripten te zien in Bachs karakteristieke handschrift, maar de missie van het museum is breder dan alleen het verzamelen van Bach-parafernalia. Op de tweede verdieping van het gebouw kan de bezoeker bijvoorbeeld de samenstelling van een Barokorkest kan ervaren en er is eveneens een plek om te grasduinen in het muziekarchief en te luisteren naar composities van Bach.

Gewandhaus zu Leipzig

Augustusplatz 8
In het Gewandhaus werd vandaag een Musik Fest gehouden waar kinderen en volwassenen kennis kunnen maken met muziek en muziekinstrumenten. Helaas was het niet mogelijk om een concert te bezoeken, aangezien de akoestiek van de zalen in het nogal onooglijke gebouw uitmuntend zou zijn, om nog maar te zwijgen over de hoge kwaliteit van het Gewandhaus Orchester.

Mendelssohn-Haus

Goldschmidtstraße 12
20140413-180611.jpgMendelssohn woonde in een aantal prachtige vertrekken aan de Goldschmidtstraße net buiten het centrum van de stad. Het gebouw is nu een museum dat in het teken staat van Mendelssohn als componist en als muzikale sleutelfiguur in de stad. Leipzig heeft veel te danken aan Mendelssohn, zonder hem zou het Gewandhaus Orchester bijvoorbeeld niet het instituut zijn dat het nu is.
Het museum is uitstekend. De benedenvloer is een plek waar bezoekers het oeuvre van de componist kunnen beluisteren en bestuderen. Tevens is er een installatie waar de bezoeker zelf belangrijke werken van Mendelssohn kan “dirigeren”. De techniek liet het concept enigszins in de steek (met name de sensor die het zwaaien van de dirigeerstok moest volgen), maar de investering die het museum in nieuwe presentatietechniek mag bewonderenswaardig genoemd worden. De mooi gerestaureerde bovenverdieping van het gebouw is een reconstructie van hoe Mendelssohn geleefd en gewerkt heeft in de laatste jaren van zijn korte leven.

Schumann-Haus

Inselstraße 18
20140413-182621.jpgHet huis waar Robert Schumann en zijn kersverse vrouw Clara direct na hun huwelijk introkken ligt aan de Inselstraße, in een rustig deel van Leipzig. Het kleine museum is helaas vooral ingesteld op Duitssprekende bezoekers en heeft niet zo’n grote collectie. De pianoforte van Friedrich Wieck – de vader van Clara – is te zien, maar het merendeel van het leven van de Schumanns wordt uit de doeken gedaan middels foto’s en reproducties van originele objecten. Toch is het goed dat het museum bestaat, zeker gezien de erbarmelijke staat van de appartementen voor de restauratie door het Robert und Clara Schumann Verein.

Morgen naar Weimar!

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Dancing On A Volcano
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - Dancing on a VolcanoLeaving Home is een reeks muziekdocumentaires die dirigent Simon Rattle in de jaren negentig maakte. Het is een overzicht van de muzikale ontwikkeling in de twintigste eeuw en in dat opzicht een mooie audiovisuele aanvulling op het boek The Rest is Noise van Alex Ross, waar grofweg dezelfde componisten behandeld worden.

Rattle begint de eerste episode van zijn reeks, Dancing on a Volcano, met het positioneren van Richard Wagners Tristan en Isolde als de drijvende kracht achter het openbreken van de tonaliteit. Vanaf dat punt voert Rattle de kijker langs Mahler en Strauss’ verontrustende opera Elektra, maar veruit de meeste aandacht krijgen Arnold Schoenberg en zijn pupillen Anton Webern en Alban Berg.

Het prettige is dat er in Leaving Home veel ruimte is voor de muziek. In andere documentaires wil het nog al eens bij een spervuur aan korte fragmenten blijven, maar in dit geval neemt Rattle de tijd om samen met het City of Birmingham Orchestra diverse werken ten gehore te brengen, waarbij het Vioolconcert van Berg en Schoenbergs Verklärte Nacht de hoofdmoot vormen.

De invloeden van de beeldende kunst of politiek worden ook niet vergeten. Een favoriet stijlmiddel in de documentaire is om details van contemporaine schilderijen te tonen – bijvoorbeeld Egon Schiele in combinatie met fragmenten uit de Fünf Orchesterstücke van Schoenberg. Die keuze werkt niet altijd, maar is nog altijd beter dan het versnijden van filmbeelden van spuitende fonteinen met een aria uit Elektra.

Wat de serie voornamelijk de moeite van het bekijken waard maakt zijn de mijmeringen van Simon Rattle aan de piano. Waar de documentaire muziekhistorisch gezien voornamelijk aan de oppervlakte blijft, verzorgen de korte passages waarin Rattle zijn interpretatie van het werk van de behandelde componisten geeft en de door hem gedirigeerde stukken Leaving Home de benodigde meerwaarde.