Gisteravond kwam de concertserie van het Storioni Trio in de Doelen ten einde; een integrale lezing van de pianotrio’s van Ludwig van Beethoven verspreid over het concertseizoen 2013-2014.
Het Adagio molto – Allegro con brio uit Symfonie No. 2, door Beethoven zelf bewerkt voor pianotrio, vormde een mooie opening, met name in de reprise begon het spel te fonkelen. Het postuum ontdekte en gepubliceerde Allegretto voor pianotrio stond wat eenzaam en verloren op het programma en kwam helaas ook niet helemaal tot zijn recht. Desalniettemin een prima overbrugging naar het eerste grote werk van de avond: de Variaties op Ich bin der Schneider Kakadu, Opus 121a. Deze variaties op een lied van Wenzel Müller werden door het Storioni Trio met zichtbaar plezier en een duidelijk gevoel voor Beethovens humor gespeeld. De kwinkslagen die in Beethovens variaties doorklinken geven overigens een mooi beeld van hoe precair het evenwicht tussen de instrumenten in een pianotrio kan zijn. Een humoristische dialoog tussen cello en viool zou direct in het water vallen bij de geringste aarzeling van een van de musici. In die context moet het spel van pianist Bart van de Roer genoemd worden, dat de gehele avond gekenmerkt werd door een mooie beheersing en subtiliteit.
Het Storioni Trio was in topvorm na de pauze en gaf een geweldige lezing van het tweede pianotrio uit Opus 70. Het eerste trio (dat ook wel de bijnaam Ghost of Geistertrio draagt) is het bekendste, maar het tweede in Es bevat zoveel mooi materiaal dat het prima buiten de schaduw van zijn bekendere helft kan staan. Over de hele linie presenteerde het Storioni Trio een lovenswaardige uitwerking van Beethovens muzikale vondsten, hetgeen culmineerde in een fantastische Finale. Helaas geen toegift, volgens violist Wouter Vossen te wijten aan het feit dat het drietal het gehele oeuvre voor pianotrio van Beethoven al had afgewerkt het afgelopen seizoen en er simpelweg niets meer over was om te spelen. Als de mannen echter het werk van na de pauze nogmaals hadden ingezet had het publiek waarschijnlijk niet geprotesteerd.
Urhan is zo’n vergeten musicus en componist wiens excentrieke persoonlijkheid voornamelijk naar voren komt in de zeldzame gevallen dat zijn leven opgerakeld wordt. ((Meestal duikt hij op in een biografie van een negentiende eeuwse meester als Liszt, Berlioz of Chopin. Urhan musiceerde met Liszt en speelde tijdens de première van respectievelijk “Harold en Italie” en het Pianoconcert in e klein, Op. 11)) In de negentiende eeuw was Chrétien Urhan, geboren in 1790 in Monschau, een gevierd musicus in Parijs. Hij bespeelde zowel de altviool als de viola d’amore, een instrument dat in de Barok zeer populair was, maar later in onbruik raakte. Zijn beheersing van beide instrumenten was dermate goed dat verschillende componisten speciaal voor Urhan altviool en viola d’amore partijen schreven – Meyerbeers opera “Les Huguenots”, is een voorbeeld. Ook nam Urhan de obbligato partijen van “Harold en Italie” nadat Niccolò Paganini – voor wie het werk oorspronkelijk geschreven was – de partituur had afgewezen omdat de vioolpartij gedurende het stuk niet continu te horen was. Paganini vond kortom dat hij te weinig viool speelde in “Harold en Italie”. Urhan speelde het werk tijdens de première en ook bij de latere uitvoeringen van het werk was hij de solist.
Naast zijn passie voor muziek leefde Urhan ook voor God. Hij ging dagelijks ter communie, speelde tevens orgel in de Église Saint-Vincent-de-Paul tot aan zijn dood en leefde uiterst sober. Het was soms lastig om beide werelden, de muziek en het geloof, te verenigen. Vanaf 1816 was Urhan solo (alt)violist van de Opéra de Paris, hetgeen tot een innerlijk conflict leidde aangezien hij zijn optredens in het theater als iets zondigs zag. De wroeging omtrent zijn aanstelling bij de Opéra bracht hem tot het schrijven van een brief aan de aartsbisschop van Parijs om officieel dispensatie te vragen voor zijn werk in het theater. De bisschop antwoordde dat de kerk geen uitspraak kon doen over het dilemma van de violist aangezien het een hoogst persoonlijke kwestie betrof. De artistieke crisis werd uiteindelijk opgelost door Urhan die met zijn rug naar het podium ging musiceren, ook wanneer hij spelers solo moest begeleiden, zodat hij nooit de dansers en zangers – de zondigheid op het toneel – kon zien tijdens optredens.
De bovenstaande anekdote, of het verhaal over zijn bezoek aan de vrouw van de bevriende Ernest Legouvé dat in totale stilte verliep (hij besloot met de woorden: “Goedendag mevrouw, ik moest u komen zien”) zijn wellicht exemplarisch voor de zonderling die Chrétien Urhan was, maar eigenlijk zou het beter zijn dat men hem herinnert vanwege zijn goede daden voor wat betreft de muziek. Zijn passie voor Beethoven moet genoemd worden, wiens muziek – zeker aan het begin van de negentiende eeuw en ondanks zijn faam – allerminst op unanieme waardering van het publiek kon rekenen. Urhan speelde het werk van Beethoven veelvuldig, bijvoorbeeld als lid van het strijkkwartet van Pierre Baillot en dat van Anton Bohrer, maar ook samen met een jonge Franz Liszt gaf optredens waarbij de pianotrio’s en sonates voor viool en piano op het programma stonden. ((Een bijzonder concert vond plaats in 1834, toen speelden Urhan en Liszt de Kreutzer sonate, Op. 47 van Ludwig van Beethoven tijdens een mis in de Église Saint-Vincent-de-Paul. De ontvangst door het publiek en de pers was gemengd, maar richtte zich vooral op het feit dat er seculiere muziek gespeeld werd en er een piano weerklonk gedurende een eredienst.)) Ook was hij een wegbereider voor het werk van Franz Schubert. Zo arrangeerde hij vijf stukken voor viool en piano, baseerde twee strijkkwintetten op thema’s van de Oostenrijkse componist en zou hij de eerste zijn geweest die het Parijse publiek kennis liet maken met de liederen van Schubert (“L’Adieu” in het bijzonder), aldus Ernest Legouvé.
De bescheiden hoeveelheid composities van Urhan zijn niet tot het repertoire gaan behoren. In de catalogus van IMSLP zijn slechts twee partituren ((Een van de werken is eigenlijk van de Oostenrijkse violist Joseph Mayseder in samenwerking met Chrétien Urhan. Het enthousiasme van Urhan voor de muziek van Mayseder blijkt uit de relatief grote hoeveelheid arrangementen in zijn bescheiden oeuvre.)) te vinden en voor zover valt te achterhalen is er geen enkele opname bekend van zijn werk. Mogelijkerwijs heeft hij wel de muziek geschreven voor de hymne “The Sands of Time Are Sinking”, met tekst van Anne Ross Cousin. Wellicht dat die nog wel eens te horen is tijdens een kerkdienst.
Het is jammer dat een hymne het enige muzikale wapenfeit is voor een musicus die zich zo heeft ingezet voor zijn idolen Beethoven en Schubert en een belangrijke spil was in het muziekleven van negentiende eeuws Parijs. Hoog tijd dat een kamermuziekgezelschap de zeldzame partituren eens ter hand neemt om de, volgens kenners zeer persoonlijke, muziek van Chrétien Urhan integraal op te nemen.