Titel:Frans Liszt: The Virtuoso Years
Auteur(s):
Jaar:1988
Uitgever:Cornell University Press

liszt-virtuoso-yearsEen lichte jaloezie maakte zich van mij meester toen bleek dat een zekere collega de driedelige Liszt-biografie van Alan Walker had gekregen voor zijn verjaardag, ook al had hij hiervoor niets meer hoeven doen dan een jaar ouder te worden. Vooral na het lezen van zijn relaas werd een snelle aanschaf van mijnentwege onomweerkeerbaar.

Het eerste deel, over de jeugd en virtuozenjaren van Liszt (tot ca. eind van de jaren 40) bevat al onmiddellijk de nodige sappige verhalen. Vooral de relatie met Marie d’Agoult wordt grondig (her)bekeken en met het nodige gevoel voor inleving verteld. Liszt is geen onbekende voor het grote publiek, maar hierin schuilt net de zwakte van de meeste biografieën: ze vervallen in anekdotes en herhalingen van vorige beroemde biografieën. Niets hiervan bij Walker: de bronnen worden herbekeken, geherinterpreteerd en vorige foute biografieën worden genadeloos neergesabeld.

Nergens vervalt Walker echter in goedkope sneren, het wetenschappelijk hoge niveau blijft aangehouden en er wordt constant gezocht naar manieren om Liszt en zijn vele omstaanders tot leven te wekken. Collega Marc had kritiek op de vele voetnoten, maar deze zijn volgens mij nodig om het hoofdverhaal aan de gang te houden zonder zichzelf te verliezen in details. Maar al teveel biografieën verzanden in een of te droge opsomming, of een te diepgaande detaillering, wat het leesgenot niet ten goede komt. Natuurlijk lees je deze voetnoten er wel bij, maar hierdoor kan je mooi het onderscheid maken tussen het hoofdverhaal en de bijzaak. Akkoord, op een paar pagina’s is meer voetnoot te lezen dan hoofdtekst, wat waarschijnlijk van het goede iets te veel is.

De idolatrie van Walker voor Liszt is zichtbaar op elke pagina. Walker steekt niet onder stoelen of banken dat hij de de getaande reputatie van Liszt als womanizer en showbeest wil herstellen. In hoeverre hij daarin slaagt zal in grote mate afhangen van de ingesteldheid van de lezer, maar de voorbeelden die Walker uit de (vooral Franse pers) haalt als bewijs van ‘slander’ zijn hoogst vermakelijk om te lezen. Het doet vooral verlangen dat Liszt iets later geboren was, zodat opnames van zijn capriolen hadden kunnen gemaakt worden en voor het nageslacht bewaard. Nu moeten we afgaan op meestal hoogst subjectieve recensies van concertbezoekers, die in sommige gevallen het belangrijker vonden om te vermelden dat ze erbij waren en niet hoe Liszt speelde.

De hoofdstukken over Maria d’Agoult, de pijnlijke breuk met List en de rivaliteit tussen de twee over hun kinderen laat zien dat Walker meer is dan een gewone muziekbiografieschrijver: hij slaagt erin om de gevoelens van allebei op een genuanceerde manier naar boven te brengen aan de hand van brieven en boeken van zowel de twee protagonisten als hun entourage. Dit getuigt van een grote maturiteit en schrijftalent van de schrijver.

Het eerste deel eindigt bijna op een cliffhanger: Liszt ontmoet de volgende vrouw die een grote rol in zijn leven zal spelen. Het is zeldzaam dat een muziekbiograaf erin slaagt om na 400 pagina’s de lezer zin te geven in de volgende 400, maar Walker slaagt hierin. Petje af.

De ware twintigste eeuwse erfgenaam van Franz Liszt als het gaat om groots Paaps Pianowerk is zonder twijfel Olivier Messiaen, deze devote katholiek componeerde meerdere religieuze werken voor piano waarvan “Vingt regards sur l’enfant-Jésus” zonder twijfel een van de hoogtepunten is.

“Vingt regards”, een twintigdelige beschouwing van het Jezuskind, bevat alle karakteristieke elementen die het oeuvre van Messiaen over het algemeen rijk is. Symbolische motieven duiken door de hele cyclus in verscheidene gedaantes op en bieden houvast in het bijna twee uur durende werk. Ook transcripties van vogelzang – een andere, levenslange fascinatie van de componist – zijn sterk aanwezig. Oorspronkelijk zou Messiaen het werk componeren als muzikale begeleiding bij een lezing van gedichten (“Les Douze Regards”) van Maurice Toesca op de Franse radio. Gezien het kolossale eindresultaat heeft de bewust radio uitzending nooit plaats gevonden.

De cyclus is een zeer persoonlijk werk waarvan de partituur zeer gedetailleerd is in de notatie; het biedt de pianist bijna geen vrijheid, tenzij deze moedwillig wil afwijken van wat Messiaen op papier heeft gezet. Uitvoeringen van alle twintig delen zijn schaars, waarschijnlijk door de lengte (een lot dat de meeste muziek van Kaikhosru Shapurji ook beschoren is) en de technische complexiteit van het werk. Alleen al de ritmische verschuivingen die zowel de linker- als de rechterhand in veel passages moeten doormaken zijn genoeg om enig angstzweet op het voorhoofd van een pianist te doen verschijnen. Uiteindelijk zeggen de technische obstakels en de lengte van het werk namelijk niet zoveel over de emotionele kracht van de compositie. Die is namelijk aanzienlijk. Een aantal pianisten hebben zich gewaagd aan integrale interpretaties, waaronder bekende namen als Steven Osborne en Pierre-Laurent Aimard (overigens een pupil van Messiaens vrouw, pianiste Yvonne Loriod).

Aimard, met zijn precisie en heldere spel, is de uitgelezen pianist voor een werk als “Vingt Regards”. ((Beide kwaliteiten zijn overigens ook een pluspunt in zijn interpretatie van Bachs “Die Kunst der Fuge”, maar blijken een beperking in bijvoorbeeld zijn bijna lethargische uitvoering van de Sonate in B mineur van Franz Liszt.)) De Fransman ontlokt mysterie aan het instrument, maar laat de piano even hard bulderen als Messiaen er om vraagt.

Titel:Franz Liszt: The Weimar Years, 1848 - 1861
Auteur(s):
Jaar:1993
Uitgever:Cornell University Press
Waardering:

Franz Liszt: The Weimar YearsDit is een recensie van tweede boek van de driedelige biografie van Franz Liszt door Alan Walker, mijn mening over het eerste deel is hier te vinden. Veel van de positieve punten die voor het eerste deel gelden zijn ook dit keer weer van toepassing, al lijkt Walker met name aan het begin even wat moeite te hebben om het turbulente leven van Liszt narratief gezien weer op de rails te krijgen. Deels komt dit omdat de tweede vrouw in Liszts leven ten tonele verschijnt; Prinses Carolyne zu Sayn-Wittgenstein, een vrouw die heel haar leven gebukt leek te gaan onder problemen als gevolg van bureaucratie en konkelende (schoon)familie.

In het derde hoofdstuk krijgen de onlusten in Hongarije de nodige aandacht en daar blijkt eens te meer de affiniteit die Walker ten dag legt als het gaat om historisch inzicht. Een persoon als Franz Liszt is niet te doorgronden zonder de negentiende eeuw ook enigszins te contextualiseren, zeker aangezien zijn muziek vaak beïnvloed is door belangrijke gebeurtenissen, zowel op persoonlijke als (inter)nationale schaal. Menig biograaf zou wellicht snel voorbij gaan aan de complexe politieke situatie in Hongarije dat indertijd deel uitmaakte van het Habsburgse Rijk, maar Walker schuwt niet om bijna een heel hoofdstuk te wijden aan het geboorteland waarmee Liszt zich onmiskenbaar verbonden voelde.

De hoofdmoot van het boek bestaat echter uit een beschrijving van Liszts tijd in Weimar als Kapellmeister aan het hof van groothertog Carl Alexander, een ceremoniële post die hij na het staken van zijn professionele carrière als reizend pianovirtuoos ook daadwerkelijk ging bekleden. Het werkzame leven van Liszt kent vanaf dat moment grofweg drie hoofdactiveiten: het programmeren en dirigeren van concerten, het onderwijzen van pianostudenten (Hans von Bülow en Carl Tausig zijn pupillen uit de Weimar periode) en de kunst van het componeren.

Zowel het in de hoedanigheid van componist als dirigent/programmeur ondervond Liszt grote problemen. Vanwege een chronisch geldgebrek moest hij een constante strijd voeren om concerten en opera’s (waaronder de dure monsteropera’s als “Lohengrin” en “Tannhäuser”) te kunnen programmeren en nieuwe leden voor het onderbezette orkest van Weimar aan te stellen. De keuze van Liszt om veel modern werk van “nieuwe” componisten als Berlioz en Wagner te programmeren viel ook bijzonder slecht bij het overwegend conservatieve publiek in Weimar en ook in de rest van Duitsland waar hij regelmatig als gastdirigent gevraagd werd. De abominabele kwaliteit van de orkesten in de negentiende eeuw moet ook bijgedragen hebben aan de ronduit vijandige ontvangst van nieuwe, innovatieve composities. Alan Walkers hoofdstuk over “Liszt the Conductor” opent met een amusante schets van de staat waarin een gemiddeld negentiende eeuws orkest verkeerde. Het maakt de verdiensten van Liszt als dirigent des te imponerender.

Net als het vorige deel bevat “The Weimar Years” eveneens korte analyses van de composities van Liszt in het tijdvak van 1848 tot 1861, waaronder de Pianosonate in B mineur. Opvallender is echter de aandacht voor het symfonische werk van de componist. Stukken als “Tasso”, “Hungaria” en zelfs de twee pianoconcerten worden heden ten dage slechts sporadisch uitgevoerd, volgens Walker ten onrechte gezien de innovativiteit van veel van Liszts orkestrale werk.

De negentiende eeuwse opinie over Liszt als componist is helaas al niet veel beter als die van hem als dirigent. Dezelfde vijandigheid (wellicht een symptoom van de “War of the Romantics”) jegens zijn dirigentschap vormt zich eveneens tegen de gestage stroom composities die hij schreef gedurende de jaren in Weimar. Ondanks vele successen laat de Weimar-periode zich voor Liszt toch het beste samenvatten in termen van teleurstelling en afwijzing.

Play It AgainMarcs uitleg over het boek van Alan Walker kwam dit bovenaan mijn leeslijst te staan. Ik ga niet zijn hele uitleg herhalen, vooral omdat ik het grotendeels met hem eens ben. Toch zijn er een aantal punten waar ik dat niet ben.

Het klopt dat de dagelijkse beslommeringen van een (amateur)muzikant op een treffende wijze verbeeld worden: de twijfel, de saaiheid, de repetitiviteit, de momenten van inspiratie en wanhoop. Toch vraag ik me af dit voor een absolute niet-muzikant die dit nooit zelf heeft meegemaakt interessant is. Na een derde van het boek heb je wel door hoe dit in elkaar zit, en dan heb je nog 200 pagina’s te gaan.

Gelukkig praat Rusbridger ook over zijn dagelijkse bezigheden op de krantredactie van The Guardian, en dat vond ik dan weer wel heel boeiende stukken. Vooral hoe hij probeert om te gaan met de nieuwe sociale media geven een nieuw inzicht. Ook de Wikileaks stukken zijn interessant omdat ze een (weliswaar heel gekleurd en persoonlijk) beeld geven over hoe Rusbridger er mee om is gegaan.

Jammer dat er geen registratie is van het uiteindelijke resultaat is van Rusbridgers’ ballade. De geannoteerde bladmuziek op het einde van het boek laat zien wat een huzarenstukje het is om dit stuk in te studeren. Er zijn genoeg voorbeelden te horen van hoe een beroepspianist dit stuk uit zijn of haar mouwen schudt, dus het zou leuk zijn om te horen hoe Rusbridger het er uiteindelijk vanaf heeft gebracht.

Titel:Franz Liszt: The Virtuoso Years, 1811-1847
Auteur(s):
Jaar:1988
Uitgever:Cornell University Press
Waardering:

liszt-virtuoso-yearsIn de meeste recensies over de Liszt biografie van Alan Walker wordt er met verbazing gesproken over de hoeveelheid detail waarmee Walker zijn verhaal weet op te bouwen. Die verbazing is zeer zeker niet onterecht, dankzij het uiterst gedegen bronnenonderzoek van Walker lijkt wel alsof ieder kleine gebeurtenis in het leven van Liszt ergens door iemand in een brief of rondslingerend dagboek is opgeschreven. Nu is de rijkheid aan biografisch materiaal niet vreemd gezien Liszt’s sterrenstatus, samengevat door Heinrich Heine als “Lisztomania”, die zich het best laat vergelijken met de popidolen van nu. Deze hysterie rondom de persoon van Liszt heeft ook als gevolg daar er de nodige onzin en achterklap over de componist is geschreven. Voor een biograaf dus een schone taak uit alle feiten en nonsens het ware karakter van Franz Liszt te destilleren.

Walker begon zijn driedelige biografie omdat de bestaande literatuur aangaande Liszt incompleet of zwaar verouderd was. Veel 19de eeuwse boeken maken van Liszt bijvoorbeeld te veel een held en van zijn levensgezellin Marie d’Agoult een heks, terwijl andere geschriften het vitriool dat D’Agoult als schrijfster in haar latere literaire carrière over haar voormalige geliefde braakte te snel voor waarheid aannamen. Ook kleeft er aan Liszt als componist nog altijd de notie dat hij voornamelijk geïnteresseerd was in goedkoop effectbejag en bizarre pianistische capriolen. Gelukkig is dat laatste idee inmiddels min of meer op zijn retour.

Liszt’s virtuoze jaren worden door Walker op prachtige wijze beschreven. Beeldend is het taalgebruik ook, zo schetst de auteur in een paar pagina’s de persoon Niccolò Paganini, de vioolvirtuoos en een inspiratiebron voor Liszt en vele anderen tijdgenoten. Je ziet de spookachtige combinatie van duivelse genialiteit en vergaand lichamelijk verval levendig voor je dankzij het proza van Walker. Grondig bronnenonderzoek is natuurlijk weinig waard als het resulterende narratief een gortdroge chronologische opsomming is. Zo zou de vervaardiging en plaatsing van een standbeeld van Liszt’s grote held Beethoven in Bonn, een onderneming die hij onder meer financieel zeer genereus steunde, in enkele paragrafen beschreven kunnen worden. In de handen van Walker wordt het een rijk, episodisch verslag dat enkele malen in het boek opduikt en waarvan de onthulling in 1845 met dermate veel detail beschreven wordt dat het lijkt alsof Walker er – naast Liszt en collega’s als Moscheles, Berlioz en Spohr – zelf bij was.

Twee kleine “smetten” op de anderszins perfecte biografische onderneming moeten toch genoemd worden. Zo zijn de tamelijk lange voetnoten storend, ze lopen soms over twee pagina’s  en bevatten vaak amusante terzijdes die ook prima in de hoofdtekst zouden kunnen figureren. Een ander punt is dat Alan Walker soms wat te veel in de verdediging schiet waar het Liszt betreft, in “Liszt and the keyboard” is dit bijvoorbeeld vrij duidelijk aanwezig. De uitvinder van het symfonisch gedicht, de parafrase, het recital, het moderne dirigeren en tal van pianistische innovaties zou een dergelijke rechtvaardiging niet nodig moeten hebben. Nu moet gezegd worden dat de 19de eeuwse pers, met name het Parijse journaille, er een pervers genoegen in leken te scheppen om Liszt in een kwaad daglicht te stellen. Het imago van pompeuze rokkenjager die zich inlikte bij de Hongaarse adel, vervolgens optrad met een fonkelend, ceremonieel zwaard en componist van technisch verbluffende, maar emotioneel lege muziek heeft lang stand gehouden. In dat licht is Alan Walkers verdediging van Franz Liszt misschien zo gek nog niet.

Dit eerste deel van Walkers Liszt biografie leest afwisselend als een avonturenroman en een minutieus, liefdevol portret van een de grote vernieuwers in de muziekgeschiedenis. Van harte aanbevolen. Gelukkig zijn er nog twee delen.

Concert: Richard Goode
Datum:25 mei 2013
Uitvoerende(n):Richard Goode
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

In 1819 vroeg muziekuitgever Moritz Schlesinger Ludwig van Beethoven om nieuwe composities. Na enig gesteggel over geld ging Beethoven uiteindelijk in 1820 akkoord met een bedrag van 150 dukaten voor 25 liederen en een drietal piano sonates. Die piano sonates vormen zijn Opus 109 tot en met 111 en het zijn de laatste die hij zou schrijven.

De Amerikaanse pianist Richard Goode speelde gisteren in deSingel de drie laatste sonates en de 11 Bagatellen, Op. 119. Zijn houding en techniek ademden een prettig gebrek aan bravoure en het leek bijna alsof hij vooral voor zichzelf speelde en het applaus van de avond maar op de koop toe nam. Niet dat er een mensenschuwe zonderling op het podium zat, ik denk dat de beste man het helemaal niet erg vond dat er toevallig ook aardig wat publiek in de zaal aanwezig was.

De avond opende met een mooie vertolking van Op. 109, maar het beheerste spel van Goode overtuigde het meest in de Sonate Op. 110, opvallend genoeg ook de eerste werk uit de reeks van drie die hij op veertienjarige leeftijd leerde. Helaas is Goode wel van de school van Glenn Gould, dus er was het nodige geneurie en gebrom hoorbaar in de lyrische delen van de sonates, misschien mede dankzij de akelig goede akoestiek van de Blauwe Zaal in deSingel.

Richard Goode

De 11 Bagatellen vormden vooral een opmaat naar Op. 111 waar het klaterende, parelachtige spel van Goode bijzonder tot zijn recht in de passages in de hoge registers. De syncopische delen in het Arietta kenden een wat hobbelig verloop, Goode leek het hier even moeilijk te hebben. Maar na het beginnen aan de series van hypnotiserende trillers die het coda van Op. 111 voortstuwen stond de tijd even stil. Het neuriën is hem dan ook vergeven.

Gezien een recente desillusie waar het Beethoven betrof, vormde de vertolking van Richard Goode een waardige afsluiting van ons concertseizoen.

Titel:The Art of Piano - Great Pianists of 20th Century
Regisseur:Donald Sturrock
Schrijver(s):Christian Labrande, Donald Sturrock
Jaar:1999
Waardering:

The Art of PianoIn “The Art of Piano” komen de grootste pianisten uit de 20ste eeuw aan bod, beginnend bij Ignacy Paderewski en eindigend bij Claudio Arrau. De documentaire legt vooral de nadruk op het spel van de pianisten, op basis van een grote hoeveelheid filmmateriaal uit diverse archieven. Mooi zijn bijvoorbeeld de beelden van Vladimir Horowitz uit een geluidsloze film waarin zijn hoogst eigen, geoliede pianotechniek perfect zichtbaar wordt. Voor de liefhebber van pianomuziek zal de documentaire niet al te veel nieuwe inzichten bieden, daarvoor zijn de korte interviews met hedendaagse pianisten te algemeen en de selectie pianisten te beroemd – het gaat tenslotte om de grootheden uit de 20ste eeuw.

Aangezien “The Art of Piano” vooral een chronologisch overzicht van fragmenten is, blijven kleine porties uit de film dan ook het meest beklijven. Opvallend is bijvoorbeeld dat de relatief onbekende Josef Hofmann bijna unaniem gezien wordt als het, tot op heden, onovertroffen piano genie door zijn hedendaagse collega’s. ((Stephen Hough is wat genuanceerder.)) Voor Glenn Gould is er ook aandacht in de documentaire. De eruditie en welbespraaktheid van Glenn Gould wekken bij mij altijd enige verbazing, vooral omdat het zo haaks staat op het beeld dat van Gould bestaat; een te luid neuriënde, licht geniale zonderling met een hekel aan Mozart. Zo zit de documentaire vol met kleine curiositeiten. Misschien is het als narratief geheel niet zo’n geslaagde film, maar op detailniveau valt er veel te genieten.

Tot slot, Arturo Michelangeli. In de “The Art of Piano” wordt hij geïntroduceerd als een ijdele kwibus die met name aandacht had voor zijn algehele voorkomen het pommaderen van zijn kapsel. In de documentaire toont men echter een opname, waarvan de montage enigszins duizelingwekkend is, van een prachtige uitvoering van de Sonate in B mineur van Domenico Scarlatti.