Concert: Joseph Moog – Haydn, Liszt, Godowsky, Chopin, Debussy & Rubinstein
Datum:14 maart 2014
Uitvoerende(n):Joseph Moog, piano
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: T. Mardo

Foto: T. Mardo

Misschien is het een idee om een paar jaar lang alle Mozart-composities op concertprogramma’s te vervangen voor werken van Haydn, dan krijgt de oude Papa ook weer de aandacht die hem toekomt.

De keuze van Joseph Moog om zijn programma te beginnen met de Sonate in D Hob.XVI:24 mag dan ook lovenswaardig heten. Moog speelde gaf een mooie lezing van de sonate, al bleek hij wel liefhebber van de pedalen, hetgeen zeer merkbaar was in het Adagio.

Of de combinatie van Haydn met de vier werken van Liszt zo’n gelukkige was, is een andere vraag. Nu vereisen veel sonates van Haydn een zekere virtuositeit, maar die is geenszins vergelijkbaar met de donderende, pianistische notensalvo’s die Franz Liszt met enige regelmaat aan het papier toevertrouwde. De Ballade in b kende een fragmentarisch verloop, alsof Moog het melodische narratief van Liszt niet helemaal kon volgen. Alle elementen waren in technische zin aanwezig, maar Liszts karakteristieke spel met muzikale thema’s kwam in de lezing van Moog niet uit de verf. Het was een probleem dat later, na de pauze, nogmaals de kop opstak in Chopins eerste Scherzo. Over het algemeen kan gezegd worden dat Moog zich beter thuis leek te voelen in de kortere werken van zijn programma.

Leopold Godowsky’s studies op de Études van Chopin zijn redelijk krankzinnig; een soort virtuoze ‘remixes’ van bronmateriaal dat op zichzelf al een mijlpaal in de virtuoze pianoliteratuur gezien wordt. Na een tweetal ‘étude-études’ maakt de verwondering over hoe Godowsky zijn bronmateriaal verknipt en lardeert al snel plaats voor verzadiging bij de zoveelste vingerbrekende toonladder over de volledige breedte van het klavier. Niets ten nadele van Joseph Moog overigens, het album met Godowsky’s complete studies van Marc-André Hamelin is ook een behoorlijke kluif om te beluisteren.

Chopins Scherzo No.1 in b Op. 20 kenmerkte zich door dezelfde aarzelende benadering als in Liszts Ballade en een te gehaaste behandeling van de snelle passages. In het middendeel ook een vreemde verdeling van accentnoten in de linker- en rechterhand.

Na een keurige vertolking van Debussy’s Images oubliées was het de beurt aan de (relatief) onbekende Anton Rubinstein, een tijdgenoot van Franz Liszt. Joseph Moog speelde een eigen transcriptie van Rubinsteins Fantaisie sur des mélodies hongroises. Nu is dit werk oorspronkelijk al geschreven voor piano, dus de transcriptie van Moog had in die zin meer gemeen met Godowsky dan met de bewonderenswaardige transcripties van orkest- en orgelwerk van Liszt en Busoni, meesters in het genre. De opeenstapeling van technische effecten en virtuoos geweld deden de structuur van de fantasie geen goed. Beter was het als Rubinstein ook daadwerkelijk Rubinstein was gebleven, zoals in Moogs eerste toegift.

Al met al lijkt het misschien alsof Joseph Moog er gedurende de avond weinig van bakte, maar dat is uiteraard niet waar. Als pianist beschikt hij over een prima techniek, maar door de bank genomen kende zijn spel nogal harde contrasten in dynamiek en miste het enige warmte.