Titel:Winifred Wagner: A Life at the Heart of Hitler's Bayreuth
Auteur(s):
Jaar:2005
Uitgever:Granta Books, Londen
Waardering:

hamann-winifred-wagner Als je de eerste hoofdstukken van Brigitte Hamann’s uitstekende biografie over Winifred Wagner (geboren Winifred Williams) leest is het eigenlijk weinig opzienbarend dat ze haar leven lang overtuigd antisemiet en racistisch bleef en haar vriendschap met Adolf Hitler in de jaren dertig als een van haar dierbaarste herinneringen koesterde.

De van oorsprong Engelse Winifred werd als weeskind geadopteerd door in Duitsland woonachtige familie, de Klindworths uit Berlijn. Karl Klindworth, pianist en pianodocent van beroep, was een pupil van Franz Liszt, tomeloos bewonderaar van Richard Wagner en goed bevriend met de Wagner familie. Het enthousiasme van de Klindworths voor Wagner en zijn muziek stak ook de jonge, ontvankelijke Winifred aan. Haar eerste bezoek in het kielzog van de oude Karl aan de Bayreuther Festspiele in 1914 maakte dan ook grote indruk. Niet alleen het festival vervulde Winifred van ontzag en bewondering, maar ook de familie van de Meester van Bayreuth, zijn zoon Siegfried in het bijzonder.

Na haar bezoek aan het festival is in de door Hamann aangehaalde briefcitaten duidelijk merkbaar hoe zeer de zeventienjarige Winifred bezeten raakte van Siegfried, die vele jaren ouder was en heimelijk homoseksueel. Haar bezetenheid, idolatrie zelfs, van charismatische mannen met een zekere positie was kenmerkend voor haar karakter. Als Winifred Wagner sprak over de belangrijke mannen in haar leven – Siegfried Wagner, Heinz Tietjen en Adolf Hitler – leek het bijna alsof het om de helden uit de muziekdrama’s van Richard Wagner ging.

Het onvermijdelijke huwelijk tussen Winifred en Siegfried is voor Hamann de reden om een portret van de familie Wagner van na de eeuwwisseling te schetsen. Uit dat portret rijst een beeld op van een familiesfeer waar de geest van de overleden Richard nog zeer sterk rondwaart – niet in de laatste plaats vanwege de oude, maar nog steeds invloedrijke Cosima Wagner. Dat dertig jaar na Wagners dood zijn werkkamer in villa Wahnfried er in de jaren tien nog steeds uitziet alsof de Meester er net aan het werk is geweest mag veelzeggend heten. Het is Winifred die uiteindelijk de familietaboes goeddeels wist te doorbreken en in de loop der jaren een steeds belangrijker rol binnen de familie en het festival kreeg.
De Wagners, op hun beurt, beïnvloedden Winifred ook en niet onverdeeld ten goede. Van de Klindworths is bekend dat ze antisemitische opvattingen hadden. De familiekring in Bayreuth kan in vergelijking een waar antisemitisch moeras genoemd worden. Dochter Eva Wagner was bijvoorbeeld getrouwd met Houston Stewart Chamberlain, auteur van vele boeken, maar vooral bekend vanwege zijn rassentheorie opgetekend in Die Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts – een inspiratiebron voor de nazi-ideologie. Chamberlain maakte deel uit van een kring van antisemieten en racisten die onder de auspiciën van Cosima en later Winifred bijeenkwam in villa Wahnfried.

Gezien het diepgewortelde antisemitisme is het geen gek idee dat de ideeën van Adolf Hitler op veel enthousiasme konden rekenen binnen de Wagner familie. De vriendschap met Hitler, die ontstond na een bezoek van de Wagnerliefhebber aan het festival in Bayreuth, vormt de de basis voor de subtitel van het boek, “a life at the heart of Hitler’s Bayreuth”.
Het is niet meer dan logisch om aanvankelijk sceptisch over de ponering van het Wagner festival als een persoonlijk feestje van Hitler in de jaren twintig en dertig. Hamann’s feitenrelaas is echter overtuigend en toont de steeds verdergaande bemoeienis van de Führer met het festival. Hitler deed suggesties voor zangers, dirigenten en decorontwerpers en dicteerde na verloop van tijd ook welke opera’s van Wagner te horen moesten zijn op het festival. Hitlers bemoeienis met het festival in Bayreuth geeft weer blijk van de volslagen bizarre, reactionaire ideeën die de nazi’s erop na hielden over kunst en muziek in het bijzonder.
De vriendschappelijke band met Hitler ging ook verder dan inhoudelijke inmenging in het festival; de kinderen van Winifred speelden met Oom Wolf tijdens zijn regelmatige bezoeken aan Bayreuth en de familie luisterde ademloos naar de eindeloze monologen van de Führer tot ver in de ochtend. Zoon Wieland, na de oorlog een gevierd regisseur van zijn grootvaders muziekdrama’s en noodgedwongen uitvinder van het Regietheater, ontwikkelde zich tot de favoriet van Hitler. Het is bijzonder onrechtvaardig om te lezen hoe Wieland als een verwende puber gebruik en misbruik maakte van de macht die hem via de Führer werd verleend. Met de hulp van het regime lukte het hem bijvoorbeeld om de gevierde ontwerper Emil Preetorius, indertijd Wielands concurrent als decorontwerper, aan de kant te zetten door hem als “jodenvriend” te laten oormerken. Preetorius mocht niet meer werken en werd onderworpen aan ellenlange ondervragingen door de Gestapo. Later in de oorlog werd Wieland zelfs samen met Bodo Lafferentz benoemd als mede-opzichter van een geheim concentratiekamp in Bayreuth, een administratieve constructie om Wagners kleinzoon te behoeden voor militaire dienst aan het front. Wieland Wagner maakte na de oorlog een miraculeuze, naar nu blijkt weinig oprechte, transformatie door en hield vanaf dat moment vol dat Hitlers Duitsland hem met afschuw had vervuld.

Dankzij haar persoonlijke band met Adolf Hitler (zij noemde hem Wolf) wist Winifred ook bij andere nazi-kopstukken veel gedaan te krijgen. Zo werden er kaarten verkocht via diverse afdelingen van het Derde Rijk en kwam er geld voor broodnodige renovaties. Het ontlokte aan Winifred in haar nadagen de uitspraak dat zonder de steun van Adolf Hitler de Bayreuther Festspiele niet meer zou bestaan. Uit de biografie komt Winifred Wagner als een onverbeterlijke racist en antisemiet naar voren. De compassie die ze in de periode voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog toont voor slachtoffers van het nazi-regime, inclusief vele Joden, is gezien haar politieke overtuiging op zijn minst opmerkelijk te noemen. Vanwege haar connecties met de Führer kreeg ze vele brieven van mensen die haar direct om hulp vroegen, om bijvoorbeeld familieleden te behoeden van deportatie of om mensen vrij te laten uit concentratiekampen. Winifreds racisme en antisemitisme beheersten misschien haar leven, maar toch vooral op theoretisch of filosofisch niveau, blijkens de mate waarin zij zich inzette voor vele mensen, ongeacht geaardheid, geloof of afkomst. Zodra de gruwelen van het Derde Rijk merkbaar werden voor de bevolking van Duitsland leek ze slachtofferhulp bijna als een plicht voor een dame van haar stand op te vatten.

Anders dan zoon Wieland blijft Winifred Wagner tot aan haar dood een onverbeterlijke bewonderaar van Adolf Hitler – haar trouwe vriend – en een aanhanger van de völkische nazi-idealen. Haar Wolf werd gemanipuleerd door zijn kwaadaardige dokter, secondant Martin Bormann en de rest van de partij, Hitler viel niets te verwijten. Ook de bewijzen voor een “Joods Complot” tegen de kunsten waren voor haar na de oorlog nog immer onomstotelijk. Door haar verplichtingen voor het festival kon ze zich in het naoorlogse klimaat moeilijker openlijk lieren aan diverse neo-nazistische, politieke groeperingen zoals de Zwarte Weduwe Rost Van Tonningen dat in Nederland bijvoorbeeld deed, maar haar extreem-rechtse politieke sympathieën in die tijd zijn evident.
Het verhaal van de familie Wagner in de naoorlogse jaren geeft het beeld van een zo mogelijk nog verkniptere familie. Zoons Wieland en Wolfgang strijden tegen elkaar om het leiderschap van het festival en beide ook ook nog eens tegen hun moeder, nog steeds een krachtige persoonlijkheid.

Brigitte Hamann’s biografie is even grondig als boeiend, zelfs zonder een sympathieke protagonist. Hamann betuigd in haar voorwoord spijt dat ze het privé-archief met correspondentie van de Wagners niet heeft mogen onderzoeken voor haar boek, de familie houdt deze collectie namelijk nog altijd angstvallig geheim. Wellicht dat uit de persoonlijke briefwisselingen van Winifred nog meer van haar persoonlijke leven duidelijk had kunnen worden. De veelvuldige citaten uit brieven en dagboeken die buiten het Wagner embargo vallen, zoals de huiselijke wederwaardigheden van Liselotte Schmitt of de ijzingwekkende passages die Joseph Goebbels’ hatelijke proza bevatten, geven een duidelijk beeld van het leven in en rond Wahnfried. Wel lijkt het alsof het hele leven van Winifred Wagner enkel in het teken heeft gestaan van haar familie, het festival en haar Führer.

Titel:Muzikale poëtica in de vorm van zes lessen
Auteur(s):
Jaar:2012
Uitgever:Uitgeverij Nieuwezijds
Waardering:

muzikale-poeticaIgor Stravinsky blijkt niet zo’n groot liefhebber te zijn van Richard Wagner. Dat is een feit dat duidelijk wordt uit “Muzikale poëtica” een bundeling van een serie lezingen (lessen) die hij gaf aan studenten van Harvard in 1939. Het transcript van deze ongewone lezingen verscheen in 1942 al in de Verenigde Staten en werd pas recent in het Nederlands vertaald.

Het boek wordt ingeleid met twee voorwoorden, het origineel van Darius Milhaud en een van Giorgos Seferis. Milhaud opent met een spervuur aan superlatieven waar het Stravinsky betreft en Seferis is vooral enorm pedant; “We zijn allemaal bekend met de episode waarover Boek II van de Aeneis verhaalt…” Beide mannen zijn het met elkaar eens dat de zes lessen een unieke kijk geven op de werkwijze en filosofie van Stravinsky. Tot op zekere hoogte is dit ook zo, al blijven de filosofische concepten in Stravinskys betoog vaak behoorlijk abstract. Duidelijker wordt zijn eigen muzikale overtuiging door de keuze van componisten over wie hij vol lof is (Gounod, bijvoorbeeld) en de individuen die niet op veel waardering van hem kunnen rekenen (Wagner, Berlioz).

Door zich uit te spreken over zijn collega’s uit het verleden en hun muzikale erfenis ontstaat er nadat de zes lessen zijn afgerond een duidelijk beeld van hou Stravinsky zich zelf graag mag zien als componist. Zo zet hij zich af tegen het predikaat van “revolutionair” dat hij toegekend kreeg na de première van “Le Sacre” en wordt het concept van het “Gesamtkunstwerk” weinig subtiel met de grond gelijk gemaakt. Uiteraard moet de lezer in het achterhoofd houden dat de lezingen gegeven werden aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, wellicht dat het de zeer sterke aversie van Stravinsky tegen de Wagneriaanse concepten “muziekdrama” en “leitmotiv” versterkt heeft. Anderzijds is Stravinsky bij uitstek een componist wiens muziek – zowel in de tijd van “Le Sacre du printemps” als in de latere neoclassicistische periode – uitermate weinig meer te maken heeft met de Hoogromantiek van Wagner, Strauss of Berlioz.

Aangezien de Nederlandse versie zeventig jaar na de originele Amerikaanse uitgave is verschenen, zou de vertaling erg gebaat zijn met een inleidend of afsluitend essay om zo Stravinsky en zijn werk verder te contextualiseren. Het feit dat de lezingenreeks midden in de neoclassicistische periode van de componist valt is bijvoorbeeld veelzeggend waar het zijn uitspraken over striktheid en begrenzing binnen het componeren betreft. Zijn houding tegenover (Sovjet-)Rusland en Russische muziek is ook interessant genoeg om verder uit te diepen. Waarom vindt hij de “strenge veroordeling” door het Sovjetregime van Shostakovich’ opera “Lady Macbeth of the Mtsensk District” bijvoorbeeld “dit keer misschien niet ten onrechte”? ((In een brief naar Ernest Ansermet beschreef Stravinsky de opera in 1935 als volgt: “Het werk is van een beklagenswaardige provincialiteit, de muziek speelt een armetierige, illustratieve rol en kent een gênant realistische stijl…” Hij vond dat Shostakovich hem intellectueel en muzikaal had teleursgesteld en “Lady Macbeth” symptomatisch voor de benadering van muziek in Sovjet-Rusland. Een jaar later werd hetzelfde werk door de Russische staatscourant Pravda onder de titel “Muddle instead of music” neergesabeld als “een opzettelijk dissonante, verwarde stroom van geluid”. Het was de eerste officiële aanklacht van het Sovjetregime tegen Shostakovich’ muziek.))

Met Stravinsky en Wagner is het in ieder geval niet goed meer gekomen, ondanks wat mildere uitlatingen omtrent de Meester van Bayreuth op latere leeftijd.