Concert: Marc-André Hamelin – Cage, Stockhausen, Hamelin & Schubert
Datum:10 december 2015
Uitvoerende(n):Marc-André Hamelin, piano
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Sim Canetty-Clarke

Foto: Sim Canetty-Clarke

De naam van pianist Marc-André Hamelin is onlosmakelijk verbonden met complexe muziek voor virtuozen. De catalogus van zijn opnames bij muzieklabel Hyperion is daar een bewijs van en natuurlijk de programma’s waarmee hij de wereldwijde concertzalen aandoet. Zo op het eerste oog bevatte het recital van Hamelin, met een Klavierstück van Stockhausen en werk voor prepared piano van Cage, in deSingel ook alle ingrediënten voor een avond stormachtige klavieracrobatiek. Met Klavierstück IX, Cages The Perilous Night en de laatste pianosonate van Franz Schubert koos de Canadese pianist echter voor een wat meer ingetogen programma.

Zowel The Perilous Night als het werk van Stockhausen vormden zeer geslaagde openingsstukken. Hamelin bewees zich een subtiele percussionist op de prepared piano en wist de droge woodblock en tinkelende gamelan timbres heel mooi te vermengen. In Stockhausens studie naar een akkoord bestaande uit vier noten kwam Hamelin de Virtuoos ook goed tot zijn recht in de vingervlugge passages. Helaas heeft de componist geen herhaling van 139 keer voorgeschreven voor het slot van het stuk, zoals het geval bij de openingsmaten. De slotpassages zijn namelijk onvervalste Stockhausiaanse klankmagie en Hamelin betoonde zich een waardige vertolker.

Met twee werken van eigen hand luidde de pianist het Romantische gedeelte van de avond in. Chaconne en Pavane variée zijn grotendeels een moderne voortzetting van de muziek die Liszt schreef tot grofweg het moment dat hij stopte met concerttournees. Volgend na de toch wat verstilde en bestudeerde werken van Cage en Stockhausen was het vooral te veel. De Chaconne, en Pavane in mindere mate, zijn bijzonder ingewikkelde composities die veel eisen van een pianist, maar een kernachtige boodschap verliezen in een storm van noten. Het is een cliché dat toch wel aan Hamelin kleeft; als pianist is geen werk te moeilijk voor hem, maar buiten zijn technisch vernuft zou er volgens critici niets meer dan dat zijn. Met zijn vertolking van Stockhausen, Cage en talloze fantastische opnames bewees Hamelin het tegendeel, maar wie enkel zijn interpretatie van Schubert na de pauze hoorde zou zich makkelijk kunnen vergissen.
Krystian Zimerman speelde eerder in Rotterdam een weergaloze versie van Franz Schuberts Sonate in Bes met ongekend gevoel en begrip, bij Hamelin ontbrak het in dezelfde compositie helaas aan overredingskracht. Schuberts melodielijnen stegen nagenoeg foutloos uit de vleugel op, maar misten de zangerige kwaliteit die een Schubertsonate zo bijzonder kan maken. Op de momenten waarop Schubert om forte vroeg leek het wel alsof Busoni of een jonge Liszt hun licht hadden laten schijnen over de passages. Een avond in onbalans. Voor een pianist die alles kan spelen doet Marc-André Hamelin er toch beter aan om werken te kiezen uit de Hoogromantiek of de rijke, moderne pianoliteratuur.

Concert: Joseph Moog – Haydn, Liszt, Godowsky, Chopin, Debussy & Rubinstein
Datum:14 maart 2014
Uitvoerende(n):Joseph Moog, piano
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: T. Mardo

Foto: T. Mardo

Misschien is het een idee om een paar jaar lang alle Mozart-composities op concertprogramma’s te vervangen voor werken van Haydn, dan krijgt de oude Papa ook weer de aandacht die hem toekomt.

De keuze van Joseph Moog om zijn programma te beginnen met de Sonate in D Hob.XVI:24 mag dan ook lovenswaardig heten. Moog speelde gaf een mooie lezing van de sonate, al bleek hij wel liefhebber van de pedalen, hetgeen zeer merkbaar was in het Adagio.

Of de combinatie van Haydn met de vier werken van Liszt zo’n gelukkige was, is een andere vraag. Nu vereisen veel sonates van Haydn een zekere virtuositeit, maar die is geenszins vergelijkbaar met de donderende, pianistische notensalvo’s die Franz Liszt met enige regelmaat aan het papier toevertrouwde. De Ballade in b kende een fragmentarisch verloop, alsof Moog het melodische narratief van Liszt niet helemaal kon volgen. Alle elementen waren in technische zin aanwezig, maar Liszts karakteristieke spel met muzikale thema’s kwam in de lezing van Moog niet uit de verf. Het was een probleem dat later, na de pauze, nogmaals de kop opstak in Chopins eerste Scherzo. Over het algemeen kan gezegd worden dat Moog zich beter thuis leek te voelen in de kortere werken van zijn programma.

Leopold Godowsky’s studies op de Études van Chopin zijn redelijk krankzinnig; een soort virtuoze ‘remixes’ van bronmateriaal dat op zichzelf al een mijlpaal in de virtuoze pianoliteratuur gezien wordt. Na een tweetal ‘étude-études’ maakt de verwondering over hoe Godowsky zijn bronmateriaal verknipt en lardeert al snel plaats voor verzadiging bij de zoveelste vingerbrekende toonladder over de volledige breedte van het klavier. Niets ten nadele van Joseph Moog overigens, het album met Godowsky’s complete studies van Marc-André Hamelin is ook een behoorlijke kluif om te beluisteren.

Chopins Scherzo No.1 in b Op. 20 kenmerkte zich door dezelfde aarzelende benadering als in Liszts Ballade en een te gehaaste behandeling van de snelle passages. In het middendeel ook een vreemde verdeling van accentnoten in de linker- en rechterhand.

Na een keurige vertolking van Debussy’s Images oubliées was het de beurt aan de (relatief) onbekende Anton Rubinstein, een tijdgenoot van Franz Liszt. Joseph Moog speelde een eigen transcriptie van Rubinsteins Fantaisie sur des mélodies hongroises. Nu is dit werk oorspronkelijk al geschreven voor piano, dus de transcriptie van Moog had in die zin meer gemeen met Godowsky dan met de bewonderenswaardige transcripties van orkest- en orgelwerk van Liszt en Busoni, meesters in het genre. De opeenstapeling van technische effecten en virtuoos geweld deden de structuur van de fantasie geen goed. Beter was het als Rubinstein ook daadwerkelijk Rubinstein was gebleven, zoals in Moogs eerste toegift.

Al met al lijkt het misschien alsof Joseph Moog er gedurende de avond weinig van bakte, maar dat is uiteraard niet waar. Als pianist beschikt hij over een prima techniek, maar door de bank genomen kende zijn spel nogal harde contrasten in dynamiek en miste het enige warmte.

Busoni is een muzikale vernieuwer die desondanks een vrij obscure rol inneemt in de muziekgeschiedenis. Met de groeiende herwaardering van de pianotranscriptie, de Doelen wijdt er dit seizoen zelfs een concertserie aan, komt ook de naam Ferruccio Busoni vaker te sprake, aangezien hij een imposant aantal transcripties op zijn naam heeft staan. Maar als componist van originele werken is Busoni ook zeer de moeite waard, natuurlijk zijn megalomane eerbetoon aan Bach, de Fantasia contrappuntistica, maar ook de zes Elegiën waar hij zich van een moderner idioom bedient. Voor de liefhebbers van orkestraal werk is er onder meer een vioolconcert of de ooit populaire Turandot Suite en zelfs opera-afficiandos kunnen hun hart ophalen aan niet minder dan vier opera’s.

Busoni’s pianoconcert bevat voor elk wat wils, behalve voor de mensen die niets van allesverzwelgende overdaad moeten hebben. Het concert is een samenballing van stijlen, muzikale structuren en voornamelijk een viering van het Romantische muzikale ideaal – of scherpe satire, daar worden de experts het maar niet over eens. Zo staat het derde deel, Pezzo serioso, bol van de referenties aan een nocturne van Chopin en de orkestratie van het geheel stuitert stilistisch even makkelijk van Beethoven naar Wagner. Buitensporigheid en gretige overdrijving staan centraal in het concert dat, ondanks de meditatieve openingsmaten, het meest lijkt op een strijd tussen de piano en het orkest. Het is om die reden dat pianisten het concert vaak links laten liggen. Het werk van meer dan een uur is een fysieke uitputtingsslag, ondanks de vele rustmomenten waarop het orkest alleen te horen is.
Een andere reden waarom het werk niet vaak te horen is heeft te maken met de totale omvang van het orkest en de verrassing in het laatste deel, Cantico, waar een mannenkoor een loflied aan Allah aanheft, toongezet op een Duitse tekst van de Romantische Deense dichter Adam Oehlenschläger. ((Niet dat Busoni aanhanger was van het Islamitische geloof, of iets dergelijks, maar hij was ten tijde van het schrijven van het concert gefascineerd door de tekst van Oehlenschläger, Aladdin oder die Wunderlampe. Dramatisches Gedicht in zwei Spielen, en besloot daarom om de afsluitende, mystieke koorpassages erop te baseren.))

Het werk mag dan weinig op concertprogramma’s staan, maar gelukkig is het wel door een aantal dappere pianisten opgenomen. Helaas niet door Busoni zelf, tijdens zijn twee opnamesessies van 1919 en 1929 in de studio’s van Columbia Records in Londen, al verzorgde hij wel de première van het concert in 1904. Recenter zijn er opnames gemaakt door bijvoorbeeld Garrick Ohlsson en de immer avontuurlijke Marc-André Hamelin en wijlen John Ogdon.

De verdiensten van Ferruccio Busoni worden maar al te makkelijk af gedaan als obligaat “virtuozenvuurwerk”. Maar net zoals bij Liszt, die men vaak van hetzelfde beschuldigt, gaat het Busoni om meer dan alleen halsbrekende capriolen. De componist zelf zag het werk bijvoorbeeld niet als een bizar pianoconcert, maar als een grootschalig symfonisch werk met piano obbligato, ((Wellicht ook een bewust ingezet stijlmiddel uit de tijd van de door hem veelvuldig geciteerde componisten.)) zijn Italiaanse Symfonie.

Marc-André Hamelin vat het mooi samen in een gesprek over Busoni’s concert met muziekcriticus Alex Ross:

However — and needless to say — even a complete mastery of the pianistic problems is meaningless if you remain unaware of the loftiness of Busoni’s aims. I’ve said in print recently that treating something like the Liszt Sonata as a purely virtuosic exercise — something that is all-too-often a reality these days — is a little bit like tearing a page off a Gutenberg bible and using it to wrap carrot peels.

Concert: Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin
Datum:12 oktober 2013
Uitvoerende(n):Rotterdams Philharmonisch Orkest, Yannick Nézet-Séguin; Marc-André Hamelin, piano
Locatie:deSingel

ivan-bilibin-vuurvogelHet was een blij weerzien met het Rotterdams Philharmonisch Orkest, niet in hun thuisstad maar voor een keer in Antwerpen. Dat de fans uit hun stad waren meegekomen bleek uit de Nederlandse autocars die al op de parking van DeSingel stonden, en aan de staande ovatie op het einde van het concert die door hen op gang gebracht werd, al was dat niet helemaal onverdiend.

De avond begon rustig en vrolijk met Prokofjevs symfonie nr.1 in D (op. 25). Deze Haydn-achtige symfonie werd onmiddellijk krachtig ingezet door vaste Canadese dirigent Yannick Nézet-Séguin. Zijn specifieke stijl werd nog vóór de eerste tonen van het concert geapprecieerd door een oudere persoon die achter mij zat met de woorden ‘amai, die heeft er precies goesting in.’ De humor die in het stuk zit werd zichtbaar gesmaakt door de muzikanten en de korte symfonie werd met de nodige schwung gespeeld.

Hierna kregen we een nieuw stuk te horen van Mark-Anthony Turnage: Piano Concerto. Speciaal gecreëerd voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest en voor het eerst gespeeld twee dagen ervoor op 10 oktober, zorgde dit toch voor enige nieuwsgierigheid. De Canadese pianist Marc-André Hamelin zorgde admirabel voor het toetsenwerk.

Vanaf het begin werd al duidelijk dat Hamelin niet gespaard zou worden, het stuk begon met staccato gespeelde akkoorden die met ingewikkelde ritmes werden aangevuld door het orkest. Toch leek het aanvankelijk op een sputterende motor: er werd zoveel gevarieerd dat er nergens leek bij stilgestaan te worden, en het orkest kreeg om de paar maten een paar noten zonder samenhang. Bepaalde stukken moest het orkest percussief samenspelen met de piano, en dit ging mis in de eerste maten. Gelukkig werd dit al snel goedgezet en kwam het de rest van het stuk niet meer voor, maar toch een teken dat dit echt wel een nieuw stuk was.

Het tweede deel werd echter al veel trager, lyrischer met meer werk voor het concert (al kreeg de piano de mooiste trage solopassages). Het derde deel zorgde dan voor de apotheose en werd ook het eerste deel duidelijk gemaakt: de staccato-passages werden aaneengerijgd tot grotere delen en het orkest mocht samen losbarsten. Swingende jazzstukken passeerden nog de revue en het stuk eindigde op een prachtig crescendo. Op basis van het eerste deel leek het een doorsnee modern pianoconcert te worden, maar het tweede en vooral het derde deel verhieven het boven de middenmoot.

Na de pauze stond Stravinsky’s Vuurvogel gepresenteerd. Een heel vaak gespeeld stuk (waar we vorig jaar nog naartoe zijn gegaan) maar deze keer werd de integrale versie gespeeld. De integrale versie verliest een beetje aan kracht omdat je minder van hoogtepunt naar hoogtepunt gestuwd wordt, maar wint dit geheel aan ontwikkeling. In plaats van één keer het thema te spelen wordt dit vaker herhaald waardoor dit beter blijft hangen en de variaties duidelijker worden. Ook de overgangen zijn minder bruusk en alles vloeit beter in elkaar over.

Dirigent Nézet-Séguin is de uitgelezen persoon voor dit soort werken: door zijn energie danst hij de leden van het concert door het stuk heen. Het is niet vaak dat een dirigent een crescendo aanduidt door door zijn knieën te gaan en zich daarna helemaal uit te strekken. Hij begeleidde de korte solostukken door de violen en de cello admirabel op een persoonlijke manier en deze werden met de nodige, maar niet overdreven, pathos gespeeld. Wanneer het orkest dan weer samen het maximum moest geven, liet hij zelfs het dirigeerstokje helemaal achterwege. Met twee gebalde vuisten stuwde hij iedereen vooruit: een uitzonderlijk zicht.

De enige valse noot van de avond bleek de veel te schrille piccolo te zijn: een instrument met een sowieso erg schel geluid, maar de eerste noten bleken toch iets te hard aangezet. De rest van de houtblazers waren echter prima van stem en hun solostukken werden zoals gevraagd prima gespeeld. Het RPO was al heel de avond op dreef en het stuk kwam tot zijn bekende, daverende apotheose. Nézet-Seguin schudde hierin zijn zweet alle kanten uit (gelukkig waren de eerste twee rijen onbezet gebleven) en sprong bijna het orkest in.

Het gebeurt bijna nooit in Antwerpen en het kwam traag op gang, maar uiteindelijk kwam er dan toch een staande ovatie die minutenlang bleef duren. Met dit concert bewees het Rotterdams Philharmonisch Orkest wederom bij de betere orkesten te horen wanneer het op dynamische muziek aankomt. Vooral onder leiding van Yannick Nézet-Seguin, momenteel toch behorend tot de wereldtop van dirigenten, kom je zo tot een uitstekend en memorabel concert.

Dit concert werd opgenomen door Klara en wordt uitgezonden op 31 oktober om 20 uur in het programma ‘Klara live’.

Na Charles-Valentin Alkanhet Mozart-jaar (2006) en het Liszt-jaar (2011) is het nu tijd voor het Alkan-jaar. Het is namelijk 200 jaar geleden dat deze Franse componist ter wereld kwam. Helaas gaat deze gebeurtenis in de muziekgeschiedenis waarschijnlijk onopmerkelijk voorbij. De grootste kanshebber voor eindeloze series retrospectieven en speciale concerten is dit jaar Richard Wagner, die ook in 1813 geboren werd. Toch is het jammer dat er geen Alkan-maand  vanaf kan (november, bijvoorbeeld), of een week misschien, een dag minstens…

Misschien is het toepasselijk dat Alkan grotendeels vergeten is en tegenwoordig weinig gespeeld wordt, twintig jaar van zijn leven bracht hij namelijk grotendeels door in totale afzondering na het abrupt beëindigen van een bijna even lange succescarrière. Op latere leeftijd keerde hij weer terug in het publieke leven van Parijs met een serie succesvolle, kleine concerten in de toonzalen van pianobouwer Érard. Een superster als Liszt, Thalberg of Chopin is hij echter nooit geworden.

Alkans muziek, voornamelijk geschreven voor piano, is niet tot het standaardrepertoire gaan behoren en is een groot deel van de 20ste eeuw amper uitgevoerd. Deels heeft het te maken met de vermeende moeilijkheidsgraad van veel van zijn stukken – de term “onspeelbaar” valt nog wel eens. Die onspeelbaarheid is een hardnekkige mythe, Alkan is zeker niet onspeelbaar, hoogstens bijzonder lastig. Een tijdgenoot als Liszt heeft even complexe stukken geschreven die nog steeds veelvuldig te horen zijn op concertpodia wereldwijd; de Pianosonate in b mineur, zijn “Études d’exécution transcendante” en “Grandes études de Paganini”, om er een paar te noemen.

Dankzij pianist Raymond Lewenthal, een voorvechter van veel onbekende Romantische componisten en collega Ronald Smith staat Alkan sinds het midden van de 20ste eeuw sporadisch op het concertprogramma en worden er werken opgenomen. Marc-André Hamelin kan als directe navolger van Lewenthal en Smith gezien worden, zowel vanwege zijn interesse in de onbekendere componisten uit de muziekgeschiedenis als voor zijn pogingen om de muziek van Alkan weer te populariseren.

Het werk van Alkan kenmerkt zich enerzijds door het grote gebaar, maar schreef ook een groot aantal bijzondere miniaturen, werken waar Debussy als muziekstudent zeer van onder de indruk was. De “Esquisses” (Op. 63), een bundeling van 49 miniaturen in 4 boeken, zijn karakteristiek voor Alkan als miniaturist. Zowel het Concert voor solo piano en Symfonie voor solo piano, beiden uit “Douze études dans tous les tons mineurs” (Op. 39) en even indrukwekkend, liggen weer erg dicht bij het ideaal van Liszt waarbij de piano als totaalinstrument – als een volledig orkest – fungeert. Of wat te denken van de “Grande sonate ‘Les quatre âges'”? In dit vierdelig werk voor piano worden vier stadia van ouderdom gerepresenteerd door een toenemende muzikale somberte en steeds tragere tempi.

Alkans volledige oeuvre beslaat 76 opus-nummers, met nog eens meer dan 30 ongenummerde stukken, waaronder etudes en preludes voor orgel. Materiaal genoeg dus, voor een Alkan-week.