Een volledig gevulde Blauwe Zaal in DeSingel, jdat kan alleen maar betekenen dat Mahler gespeeld wordt. Deze componist blijft een bizarre (en terechte) aantrekkingskracht hebben op het publiek in onze contreien. Op deze avond presenteerde het Budapest Festival Orchestra, onder leiding van Iván Fischer, de vierde symfonie van Mahler. Ook al was dit niet de meest populaire symfonie van Mahler net na zijn creatie, ondertussen is het één van zijn meest gespeelde werken geworden. En dat is niet toevallig, want het is een fascinerend muziekstuk dat zich niet gauw laat begrijpen.
De vierde symfonie wordt afgesloten met een lied, en dus zou er voor de pauze nog heel wat gezongen worden. Aangevangen werd er met Strauss‘ Vier Letzte Lieder, een cyclus geschreven door een hoogbejaarde Richard Strauss in 1948. Het is verrassend hoe klassiek deze liederen geschreven zijn. Piet De Volder omschreef het mooi tijdens zijn introductie: ‘De Printemps, het serialisme en zelfs de prepared piano van John Cage waren er, en toen kwam Strauss met dit!’ Het werd door de Zweedse sopraan Miah Persson gezongen zoals het hoorde. Ook de interactie met het orkest was perfect: ze vulden elkaar aan, en de muziek stuwde de stem van Persson de zaal in. Toch klonk het allemaal net iets te glad, te sereen. Het Hongaarse orkest speelde deze klassiek geschreven stukken op de meest klassiek mogelijke manier, zonder weerhaken of frivole accenten.
Dit werd al snel anders toen de Grieke bariton Tassis Christoyannis het podium betrad om Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen te brengen. Al vanaf de eerste tonen merkte je dat de heer Christoyannis geen enkele moeite had om het orkest bij te benen. Het werd snel duidelijk dat het orkest hier veel minder moest letten op het samenspel met de zanger om hem niet te overstemmen, hij kwam er namelijk moeiteloos bovenuit. Dankzij een fascinerende mimiek (dikke wenkbrauwen die de bolle ogen nog accentueerden) bleef hij alle aandacht op zich gevestigd houden. Vooral in het derde deel Ich hab’ ein glühend Messer kon hij voluit gaan, en werd het orkest even opzij gezet. Ze speelden wel, maar het was nu aan hen om hém bij te benen en rigoureus genoeg te spelen om niet naar de achtergrond gedrukt te worden. Het is jammer dat de jonge Mahler hier slechts vier delen componeerde, want we hadden best nog wat langer naar deze bariton kunnen luisteren.
Na de pauze kwam dan de hoofdbrok van de avond, de vierde symfonie van Mahler. Dit bizarre en atypische stuk begint met een schitterend eerste deel, waarin een kinderlijk thema verschillende malen wordt aangezet, maar iedere keer wordt dit het hoofd vakkundig ingeslagen, om dan onder trompetgeschal uiteen getrokken te worden. Het probeert daarna nog wel even boven water te komen, maar opnieuw wordt het de grond ingetrapt. In het onbegrijpelijke tweede deel volgt een macabere dans, al was het om het kinderlijke thema uit het eerste deel ten grave te dragen. De alternatief gestemde viool die een prominente rol speelt (en op een vakkundige en schitterende manier bespeeld werd door eerste violiste Violetta Eckhardt) zorgt voor een ongemakkelijke sfeer, die desondanks toch door het hoofd blijft spelen.
En dan komt het moeilijke derde stuk. Het wordt gezien als een beschrijving van de heilige Ursula, waardoor een zekere vroomheid en introvertie aan dit deel eigen is. Het wil sereniteit en kalmte meegeven, wat Mahler ook aangaf door zijn tempobeschrijvingen voor dit deel: Ruhevoll (poco adagio – allegreto subito – allegro subito). Het Budapest Festival Orchestra legde echter vooral de nadruk op het ‘Ruhevoll’ en zorgde voor een extreem langzaam tempo in dit deel. Officiëel zou de symfonie ongeveer 55 minuten duren, waarvan het derde deel ongeveer 19 minuten uitmaakt. Dit deel werd echter uitgesponnen tot meer dan 30 minuten, waardoor Mahlers kortste symfonie ineens niet meer zo kort bleek te zijn. Alle tempo en dynamiek vervloog uit het stuk, en zorgde jammer genoeg voor een bijna slaapverwekkende vertoning. Het te traag spelen van de tragere delen in een symfonie is een modern modeverschijnsel, en het is jammer dat het Bupapest Festival Orchestra hier niet immuun aan blijkt te zijn.
Het briljante vierde deel, de culminatie van deze symfonie en de zogenaamde ‘uitleg’ voor alle vorige delen, werd bijna zonder pauze aan het derde deel gesponnen. En alsof dirigent Fischer besefte dat het derde deel iets teveel tijd had ingenomen, werd er een schroeiend tempo ingezet. Toch was dit een opluchting na de beproeving van het derde deel. Sopraan Miah Persson kon ondanks het tempo haar stempel drukken en zorgde voor de kippevelmomenten die in dit lied horen te zitten. Misschien leek het zo, maar dit deel leek dan weer half zo lang te duren als normaal en zelfs een beetje afgehaspeld. De relativiteitstheorie van Einstein werd deze avond door het orkest danig op de proef gesteld.
Uiteindelijk bleven we zo toch een beetje op onze honger zitten. Natuurlijk is een opvoering van een symfonie altijd een feest, en zijn de verwachtingen daarom altijd wat hoger ingesteld. Het Budapest Festival Orchestra zorgde voor een degelijke uitvoering, waar geen foute noot in te bespeuren viel. De keuze van de tempi in het derde en vierde deel waren echter bizar, vooral omdat het eerste en tweede deel wel werden gespeeld zoals doorgaans de gewoonte. Waarschijnlijk hebben we ergens iets gemist …
Als uitsmijter volgde er een bizar schouwspel: het bijna voltallige orkest legde zijn instrumenten naast zich, en de dirigent kondigde in het Nederlands aan dat ze een kort stuk van een koorwerk van Mozart gingen zingen. Deze zeldzame vertoning was perfect voorbereid en zorgde voor een memorabel coda aan deze avond.