Boesch bleek een zeer expressieve zanger die de vele emoties in Schuberts liedercyclus mooi wist te vertolken. Sommige articulaties in combinatie met het spel van Martineau kwamen misschien niet helemaal uit de verf, bijvoorbeeld in het openingslied Das Wandern. Maar verder was zijn transformatie van opgewekte, liefdesdronken molenaarsgezel die gedurende de twintig liederen langzaam verandert in een suïcidaal slachtoffer van een onbeantwoorde liefde door de molenaarsdochter erg overtuigend.
Moeiteloos schakelde Boesch van mismoedig prevelen naar ronduit bijtende jaloezie, in Der Jäger kwam dit bijvoorbeeld bijzonder uit de verf. Het ongekende, broeierige verlangen in Die liebe Farbe vormde een van de hoogtepunten van de avond.