Olivier Messiaens verblijf in het Duitse krijgsgevangenenkamp Stalag VIII-A gedurende de Tweede Wereldoorlog blijft een van de opzienbarendste gebeurtenissen in zijn leven. Dat komt bovenal door de première van zijn Quatuor pour la fin du temps op een koude winteravond in het kamp. De gebeurtenissen aldaar zouden prima dienst kunnen doen als plot voor een WOII-film in de trant van Polanskis The Pianist. Messiaens relaas van de première van zijn stuk voor klarinet, viool, cello en piano spreekt tot de verbeelding: zo plakten de toetsen van het pianoklavier aan elkaar en speelde de cellist op een instrument met maar drie snaren voor het oog van duizenden toeschouwers.
Je zou Messiaens lezing van de gebeurtenissen voor waarheid aan kunnen nemen, zoals velen dat in het verleden deden, of op zoek kunnen gaan naar de ware ontstaansgeschiedenis van Messiaens kwartet. Dat laatste is precies wat klarinettist Rebecca Rischin heeft gedaan in For the End of Time: The Story of the Messiaen Quartet. Uit haar analyse blijkt dat er de nodige misvattingen en mythes bestaan rondom het kwartet en zijn oorsprong. Rischin verwondert zich in haar voorwoord over de geringe studie naar een van de belangrijkste werken uit Messiaens oeuvre en haar boek is dan ook de voornaamste wetenschappelijke uiteenzetting over de compositie tot nu toe. Op basis van gesprekken met de overlevende musici die samen met Messiaen de première in Stalag VIII-A verzorgden komt in de acht hoofdstukken van For the End of Time steeds meer aan het licht over de geschiedenis van Quatuor pour la fin du temps. Rischins uiteenzetting is daarmee ook geen musicologische analyse van het werk zelf, maar een muziekhistorische exercitie die ook voor leken zeer leesbaar is.
Messiaens verhaal over zijn kwartet blijkt op een aantal punten nogal te zijn geromantiseerd. In plaats van de eerdergenoemde drie cellosnaren waren er toch echt de gebruikelijke vier aanwezig, zo verzekerde cellist Pasquier Rebecca Rischin in een interview. Ook weet de auteur op basis van ooggetuigenverslagen en documentonderzoek een definitieve schatting te geven over de grootte van het publiek; honderden toeschouwers in plaats van duizenden. De inzichten van de auteur doen niets af aan de indrukwekkende prestaties van Messiaen en zijn medegevangenen in het kamp, het boek zet voornamelijk het mes in de fantasierijke ornamentering die de componist na de oorlog aan zijn verhaal toevoegde.
Omdat het concept van de Apocalyps tegenwoordig vaak in negatieve zin gebruikt wordt is het verleidelijk aan te nemen dat Messiaen zijn muziekstuk schreef als een persoonlijke verbeelding van de door hem ervaren oorlogsgruwelen. Rischin maakt ook korte metten met die misvatting. De Apocalyps, en de afwezigheid van Tijd in het bijzonder, hadden voor de devoot katholieke Messiaen geen negatieve connotaties. In zijn ogen was het eerder een magische, zelfs kleurrijke gebeurtenis – een reden voor optimisme. Als zodanig was Quatuor pour la fin du temps Messiaens boodschap van hoop voor de gevangenen van Stalag VIII-A.
Velen zal het waarschijnlijk een zorg zijn of de klarinetsolo Abîme des oiseaux nu wel of niet als eerste deel van het kwartet aan het papier werd toevertrouwd en hoe Messiaen ritme hanteerde in relatie tot zijn onderwerp; de afwezigheid van Tijd. Een van de belangrijkste kamermuziekwerken uit de twintigste eeuw verdient simpelweg een dergelijke, diepgravende studie – zoals Rischin terecht opmerkt in haar voorwoord. De puur muziekhistorische details terzijde, is het belangrijk dat het persoonlijke verhaal van Étienne Pasquier (cello), Henri Akoka (klarinet), Jean le Boulaire (viool), Olivier Messiaen (piano) en het Kwartet voor het Einde der Tijden eindelijk op papier staat.