Titel:György Ligeti: Music of the Imagination
Auteur(s):
Jaar:2003
Uitgever:Northeastern University Press
Waardering:

György Ligeti: Music of the ImaginationHet is nog maar een paar jaar geleden dat componist György Ligeti overleed na jaren te hebben gekampt met een zwakke gezondheid en de gevolgen van ouderdom. Ligeti kon na zijn vlucht uit het communistische Hongarije in West-Europa en later de rest van de wereld rekenen op een warme belangstelling voor zijn vernieuwende muziek. Als een van de belangrijkste componisten van de late twintigste eeuw bewoog hij zich ook veelvuldig in de kringen van Boulez en Stockhausen. Desalniettemin was Ligeti een artistiek buitenbeentje, maar dat kwam zijn originaliteit als componist alleen maar ten goede.

De importantie van Ligeti’s muziek wordt nog eens extra onderstreept door de opname van al zijn werken in de Ligeti Edition en later The Ligeti Project in de late jaren negentig, het winnen van een aantal prestigieuze prijzen en de veelvuldige uitvoeringen van zijn werk (al valt dat in Nederland op het moment wat tegen). ((Het Rotterdams Philharmonisch Orkest voert op 10 oktober Ligetis Vioolconcert uit.)) Richard Steinitz’ behandeling van Ligetis oeuvre past daarmee prima in het rijtje lauweringen die de componist tegen het einde van zijn leven mocht ontvangen.

Lezers zoals ik, die een gedetailleerde biografische vertelling van Steinitz verwachten, komen al snel bedrogen uit. Reeds in de introductie maakt de auteur duidelijk dat het hem vooral om de muziek te doen is en de biografische elementen vooral gaandeweg in het boek zijn ingeslopen. Met name in de eerste hoofdstukken, als de jonge Ligeti nog op zoek is naar zijn eigen stijl, gehinderd door de communistische censuur in Hongarije, steunt Steinitz’ verhaal erg op biografische pijlers. Later, bijvoorbeeld gedurende de periode waarin Ligeti zijn weergaloze piano etudes en laatste orkestwerken schreef, wordt door de auteur zwaar ingezet op de analytische beschouwing van de individuele werken.

Ook al gebruikt Richard Steinitz relatief weinig notenvoorbeelden en al te ingewikkeld jargon is het voor de leek soms lastig om bij de les te blijven. De lezer moet niet opkijken van veelvuldige en detaillistische uiteenzettingen over de structuur van Ligetis stukken. Verder schreeuwt Ligetis woelige levensloop om een verdere uitwerking tot een volwaardige biografie. In Steinitz’ betoog verdwijnen de biografische elementen begrijpelijkerwijs vaak al snel naar de achtergrond.
De wrijving die ontstond tussen de perfectionistische Ligeti en de slecht voorbereide Esa-Pekka Salonen en het Londonse Philharmonia Orchestra gedurende de opnames van de Ligeti Edition komt bijvoorbeeld kort aanbod. Persoonlijkere details, zoals de ietwat vreemde huwelijksconstructie met Vera Ligeti worden bij tijd en wijlen slechts aangestipt. De soms ongemakkelijke verhouding van Ligeti met de Europese avant-garde zou wellicht zelfs een apart hoofdstuk mogen krijgen. Al met al zouden biografische passages die nu enkele alinea’s toebedeeld krijgen gebaat zijn bij verder biografisch onderzoek.

Dit alles wil niet zeggen dat Steinitz’ boek onvolledig of onbevredigend is. De auteur kwijt zich uitstekend van de door hem in het voorwoord gestelde taken en de waarde van de betrokkenheid van Ligeti bij de totstandkoming van het boek kan ook niet genegeerd worden. Maar een componist van het statuur van György Ligeti verdient simpelweg een lijvige biografie, een gedegen musicologische analyse van zijn composities is er in ieder geval al.

De Sarabande uit de tweede Cello Suite in d mineur van Johann Sebastian Bach had een speciale betekenis voor cellist Mstislav Rostropovich. Hij speelde het stuk als toegift na afloop van een concert in Engeland op 21 augustus 1968 toen op dat moment de Russen Tsjecho-Slowakije binnen vielen om een gewelddadig einde te maken aan de Praagse Lente. Hij zei de compositie op te dragen aan eenieder die bedroefd was. Hoezeer Rostropovich dit meende blijkt uit onderstaand verhaal van de Japanse dirigent Seiji Ozawa.

In 1989 overleed het pasgeboren dochtertje van sumoworstelaar Chiyonofuji Mitsugu, een vriend van Rostropovich die liefhebber was van de Japanse worstelsport. Zodra de cellist het tragische nieuws hoorde nam hij het vliegtuig en vloog, slechts bepakt met zijn cello, naar Narita in Japan. Vanaf het vliegveld aldaar volgde een taxirit van 1,5 uur naar het huis van Chiyonofuji. Daar aangekomen speelde hij enkel de Sarabande ter nagedachtenis aan het meisje en nam daarna dezelfde taxi terug naar het vliegveld om terug te keren naar Europa.

Tikhon KhrennikovIn een van de necrologieën die in Westerse dagbladen verschenen toen Tikhon Khrennikov in 2007 overleed, fantaseerde de auteur over hoe de carrière van Khrennikov zou zijn verlopen als de componist in een suffig stadje in de Amerikaanse staat Iowa zou zijn geboren. De conclusie was dat hij waarschijnlijk een bescheiden beroemdheid zou zijn geworden als pianist of componist van populaire melodieën. In plaats daarvan gaat Khrennikov de boeken in als een controversiële politieke figuur gedurende het bestaan van de Sovjet Unie.

De ongekende genocide en repressie onder het bewind van Joseph Stalin vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw gingen gepaard met andere veranderingen, waaronder een kentering aangaande de ideeën over kunst. De vroege Bolsjewistische beweging kon nog als broedplaats voor de avant-garde gezien worden – Shostakovich, Malevich, Eisenstein, etc. Kunst werd onder het bewind van Lenin echter steeds meer gebruikt als propagandamiddel. Werk dat binnen de zogenaamde kaders van het Socialistisch Realisme viel leende zich uitstekend als spreekbuis voor de communistische boodschap en kon dan ook op sterk groeiende waardering rekenen van invloedrijke politieke kopstukken. Dankzij Joseph Stalin werd het Socialistisch Realisme in 1932 per decreet uitgeroepen tot nationale kunststroming, dit leidde tevens tot de oprichting van een aantal bureaucratische bestuursorganen, waaronder de “Bond van Sovjetcomponisten”.

Tikhon Khrennikov werd in 1948 benoemd tot Eerste Secretaris van de Bond van Sovjetcomponisten en daarmee het gezicht van de organisatie, hij zou de post 43 jaar bekleden. Het feit dat Khrennikov zo lang op dezelfde plaats kon blijven zitten, ondanks politieke machtswisselingen binnen de Sovjetpartij, zegt veel over zijn politieke overlevingsvermogen. Tot ver in de jaren ’80 besliste de Eerste Secretaris over welke muziek wel in de traditie van de Sovjet Unie mocht passen en welke niet. Met het verstrijken van de jaren had het geluid van de Bond van Sovjetcomponisten steeds minder ingrijpende gevolgen, zeker in vergelijking met de situatie in de tijd van Stalin. Toch wist de bond in 1979 de carrières van bijvoorbeeld Khrennikovs Zeven ((Sofia Gubaidulina, Edison Denisov, Vyacheslav Artyomov, Elena Firsova, Alexander Knaifel, Viktor Suslin en Dmitri Smirnov.)) bijzonder moeilijk te maken.

Khrennikov bemoeide zich zowat met alle belangrijke Sovjet-componisten uit de 20ste eeuw. Beroemd is zijn afwijzing van de muziek van Shostakovich (“neurotisch en repulsief”)en Prokofiev (“geknor en gekras”), in een van de eerste toespraken die hij deed in de hoedanigheid van Eerste Secretaris in 1948. Maar ook iemand als György Ligeti werd het bijna verboden om nog les te geven nadat Khrennikov ter ore was gekomen dat hij zijn studenten de partituur van de “Psalmensymfonie” van Igor Stravinsky had getoond. Ondanks zijn vermeende hulp aan Alfred Schnittke bij het organiseren van de première van diens Eerste Symfonie in 1974, schreef Khrennikov later vernietigend over hem: “hij mist compositietalent en zou geen muziek mogen schrijven”.

In Rusland geniet het werk van Tikhon Khrennikov, met name de filmmuziek, nog enige populariteit, bijvoorbeeld voor de muzikale komedie “Ballade van Huzaren” van Eldar Ryazanov. In het Westen staat hij vooral bekend als een opportunistische apparatsjik die amper een vinger uitstak als zijn collega’s in zwaar weer kwamen vanwege de machinaties van het Sovjet-regime. Nu is dat beeld waarschijnlijk niet helemaal waar, er zijn enkele gevallen van Khrennikov’s barmhartigheid bekend. Zo zou hij de vrouw van Prokofiev hebben bijgestaan toen ze uit gevangenschap terug kwam. Ook pianist Evgeny Kissin en zijn familie zouden door Khrennikov zijn geholpen aan het begin van zijn carrière.

Aan het einde van zijn leven betuigde Khrennikov nooit spijt voor zijn daden, hij zag zich vooral als slachtoffer van het regime, een onwillige ambtenaar murw geslagen door terreur. De beruchte toespraak in 1948 zou bijvoorbeeld woord voor woord zijn ingefluisterd door het Kremlin, persoonlijk zou Khrennikov liefhebber zijn van het “neurotische geknars en geknor” van de componisten die hij publiekelijk aan de schandpaal nagelde. Waar het de dwang en terreur betreft lijkt zijn verhaal enigszins op dat van Shostakovich, die pas in 1960 lid werd van de communistische partij, na jaren in angst geleefd te hebben voor zijn eigen veiligheid en die van zijn familie en vrienden. Het vermoeden is dat Shostakovich zich met enige tegenzin liet inlijven als partijlid, gezien zijn eerdere bedekte, maar niet minder bijtende kritiek op het regime en het feit dat hij zo laat pas de keuze maakte om een communistisch boegbeeld te worden. Khrennikov verloor weliswaar een broer in een goelagkamp, maar werd door Stalin nadien zelf benoemd als Eerste Secretaris en bekleedde de post tientallen jaren, van angst en dwang kan dus bijna geen sprake zijn in Khrennikovs geval.

Het is veelzeggend dat in biografische schetsen van Khrennikov zijn muzikale activiteiten altijd het onderspit delven. Het spreekt eveneens boekdelen over de kwaliteit van die muziek.
Khrennikov componeerde tot aan zijn dood, zijn oeuvre bestaat uit 42 opusnummers en het laatste werk dateert van 2002. In zijn composities kleurt hij steevast netjes binnen de lijntjes van het Socialistisch Realistische idioom. Het marstempo is nooit ver weg. Naarmate het vorderen van de 20ste eeuw sluipen er ook modernistische invloeden in het werk van Khrennikov, soms zijn het ontwikkelingen die hij jaren eerder fel bekritiseerde in de hoedanigheid als Eerste Secretaris, zoals het serialisme. Het is bijzonder hoe koddig, pompeus en oubollig zijn muziek klinkt, zelfs de Derde Symfonie uit 1974. Vergelijk de compositie met het late werk van tijdgenoot Shostakovich en het onverholen conformisme en gewichtigdoenerij van Khrennikov worden pijnlijk duidelijk.

De slaapverwekkende middelmatigheid van Tikhon Khrennikov maakt het des te onrechtvaardiger dat hij zo lang zijn ijzeren greep vast kon houden op de levens van echte muzikale pioniers in de 20ste eeuw.