Concert: Francesco Piemontesi – Debussy & Beethoven/Liszt
Datum:7 februari 2014
Uitvoerende(n):Francesco Piemontesi
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Felix Broede

Foto: Felix Broede

De Doelen pakt dit seizoen groot uit met een complete serie gewijd aan Virtuoze Pianotranscripties en opgedragen aan de Nederlandse pianist Rian de Waal (1958 – 2011) – een voorvechter voor de herwaardering van de transcriptie. Helaas voor de inspanningen van zowel De Waal en de organisatie van de Doelen kon dit concert van de jonge Zwitser Francesco Piemontesi niet op een uitverkochte zaal rekenen, slechts enkele rijen van de Kleine Zaal waren gevuld. Dat is jammer want zeker de transcripties van Liszt verdienen een groter publiek.

Misschien schrok het programma af, al moet de avontuurlijke klankwereld van Debussy inmiddels weinig luisteraars vreemd in het gehoor liggen. Piemontesi speelde het gehele eerste boek aan Préludes en gaf hierin blijk van een zeer ontwikkelde techniek en bij vlagen geïnspireerde interpretaties, zoals zijn schalkse vertolking van La sérénade interrompue. Dat stuk en andere delen vielen overigens wel op door zijn soms wat droge spel. Enerzijds kwam Debussy’s humor effectief naar boven, maar het leverde ook wat tamme momenten op, met name in het midden van de bundel. Zijn spel werd verder gekenmerkt door veel pedaal, niet ongehoord in het laten vloeien van alle noten in de muzikale bouwwerken van Debussy, en soms wat al te felle fortes in de rechterhand.

Na de pauze was het tijd voor Franz Liszts pianobewerking van de zesde symfonie (Pastorale) van Beethoven. Het werk werd door Liszt begonnen aan de vooravond (1838) van zijn glanzzeit waarin hij als virtuoos gigantische successen vierde en is samen met zijn andere transcripties van de Beethoven symfonieën een belichaming van zijn visie op de piano als ’totaalinstrument’ dat (bijna) dezelfde of equivalente texturen en kleuren kon produceren als een volledig symfonieorkest. Dat Liszt een meester was in het transcriberen van (complexe) composities van anderen blijkt uit de weergaloze manier waarop hij de gehele orkestklank van de zesde symfonie weet te vatten in een soloinstrument. De uitvoerende pianist moet echter van goede huize komen om het werk te kunnen spelen, aangezien Liszt – zeker in zijn jonge jaren – erg gul is met het rondstrooien van technische hindernissen. Een dappere zet dus van Francesco Piemontesi om dit werk (volledig uit zijn hoofd) te spelen, al was hij niet helemaal opgewassen tegen het notengeweld van Franz Liszt. Dit werd met name duidelijk in het korte, vierde deel, waar de structuur van het stuk vaak ten onder ging in de stormachtige passages voor de linkerhand. Over het algemeen kwamen de melodische inventie van Beethoven en het vertalingsvernuft van Liszt goed uit de verf, maar miste Piemontesi’s spel een eigen stempel, iets dat wellicht over de gehele linie van het concert gezegd kan worden. Francesco Piemontesi is nog maar dertig, dus wie weet hoe zijn Debussy of Liszt over pakweg tien jaar klinken.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Colours
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home — Colours“Klankkleur” is, zeker voor leken, een lastig begrip in de muziek. Met de aflevering Colours in de serie Leaving Home doet Simon Rattle een dappere poging om muzikale kleur te definiëren. Of hij daar ook daadwerkelijk in slaagt of niet, het valt niet te ontkennen dat de selectie werken van voornamelijk Franse componisten wel degelijk anders klinkt dan de muziek van hun tijdgenoten.

De impressionisten Claude Debussy en Maurice Ravel leken als twintigste eeuwse muziekvernieuwers te zijn vergeten door Rattle in de voorgaande afleveringen, in Colours is er eindelijk ruim aandacht voor de klanken van beide meesters. Rattle spreekt over de warmte van het koper in Prélude à l’après-midi d’un faune van Debussy en de sensualiteit van de magistrale zonsopgang in Ravels Daphnis et Chloé. Het zijn beeldende werken die meer over textuur dan over de formele vorm en muzikale regels gaan, zoals dat in de Duitse traditie wel vaak het geval is.

Wederom is daar Stravinsky, die voor de schandaalpremìere Le Sacre du Printemps met De Vuurvogel triomfen vierde in Parijs. De muziek voor De Vuurvogel bevat een groot aantal twintigste eeuwse fascinaties, waaronder die voor het exotische, het oriëntaalse en de (vaderlandse) volksmuziek. Volgens Rattle is de balletmuziek daarnaast een palet van briljante, fonkelende kleuren.

Gezien de nationaliteiten, woonplaats of inspiratiebronnen van de geselecteerde componisten lijkt de focus op klankkleur een voornamelijk Franse bezigheid. Een mooie uitzondering is daarom de opname van Schoenbergs Farben uit Fünf Orchesterstücke, omdat Schoenberg normaliter perfect in het Duitse rijtje van strenge vormvernieuwers past. Het is een muzikale schildering, waarbij er niet zozeer een verandering in noten plaats vindt maar eerder een evolutie in orkestratie.

Op latere leeftijd orkestreerde Pierre Boulez zijn Notations voor piano en het werk is een voortzetting van de orkestrale technieken van Debussy, Ravel en Schoenberg. In de composities van zijn voorgangers wemelt het van de kleine accenten, gespeeld door diverse instrumenten of instrumentgroepen die nauwelijks hoorbaar, maar desondanks zeer essentieel zijn. Boulez voert het idee van het componeren van bijna subliminale klanken verder door in Notations waar de leden van het orkest bijna solistisch hun eigen partijen spelen. Het resultaat is een gigantische wolk van klanken ontstaat, een speeltuin van sonoriteit.

De letterlijke betekenis van “kleur” wordt door Simon Rattle ook niet vergeten. Olivier Messiaen, als componist en docent een schakel tussen de oude garde (Ravel, Debussy) en de nieuwe (Boulez, Xenakis, Stockhausen), nam heel bewust kleuren waar bij muzikale akkoorden – en hij was zeker niet de enige componerende synestheet (zie ook Alexander Scriabin). In een aantal korte interviewfragmenten met Messiaen wordt mooi duidelijk hoe letterlijk en natuurlijk die kleurwaarneming voor hem was.

Toru Takemitsu zou gezien kunnen worden als een moderne Japanse Debussy. Rattle benoemt regelmatig gedurende de documentaire het cinematografische karakter van het werk van bijvoorbeeld Debussy, ook al stond de film als medium nog in de kinderschoenen gedurende diens leven. Voor Takemitsu vormden films zijn venster op de mensheid en andere culturen en in die hoedanigheid beïnvloedden ze ook zijn composities. Bij het horen van Dream/Window zijn de invloeden van de Franse impressionisten en de Japanse muziek meteen duidelijk. Het is een extreem “ruimtelijk” werk, of zoals Takemitsu het zelf beschreef als een “zee van tonaliteit waar vele pantonale akkoorden uit voortvloeien”.

De gekozen filmbeelden in deze aflevering waren opvallend overbodig. Inmiddels vormen ze een karakteristiek element in de serie en het vormt niet altijd een positieve toevoeging. De overbodigheid in dezen is misschien niet zo vreemd gezien het beeldende karakter van de behandelde muziek. Liever meer scènes waarin Rattle het orkest dirigeert, dan generiek beeldmateriaal van zeilende mensen.

Ondanks de keur aan sprekend voorbeeldmateriaal ben je als kijker aan het einde van de documentaire niet veel meer wijzer geworden over wat “klankkleur” nu daadwerkelijk is, wel is duidelijk dat een groot aantal componisten zeer effectief gebruik maakten van het nevelige fenomeen.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Rhythm
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - RhythmIn de openingsaflevering van Leaving Home leek het erop alsof presentator en dirigent Simon Rattle braaf een chronologisch overzicht van de muzikale ontwikkelingen in de twintigste eeuw wilde presenteren. Het tweede deel maakt echter duidelijk dat Rattle eerder geïnteresseerd is in de veranderende grondslagen die de nieuwe muziek van de twintigste eeuw met elkaar verbinden. Ritme is een van die grondbeginselen en om te bewijzen hoe zeer de ideeën over ritme vanaf het eind van de negentiende eeuw zijn geëvolueerd laat Rattle een keur aan interessante componisten de revue passeren.

Uiteraard is het Igor Stravinsky die met Le Sacre du Printemps als eerste aan bod komt. Een belangrijker breekijzer voor het openwrikken van de geijkte ritmische structuren is er niet. In Simon Rattles woorden is Le Sacre “the vessel of an exhausted era cracking open”; een afrekening met de ritmische regelmaat van het verleden.

Dat Rattle verder kijkt dan de gedoodverfde revolutionairen als Stravinsky blijkt uit de namen van Edgar Varèse, György Ligeti en Conlon Nancarrow, die ook aan bod komen. Varèse is een componist wiens naam door velen als inspiratiebron genoemd wordt, maar zijn muziek hoor je amper. In de documentaire is Ionisation opgenomen, een levendige verklanking van het metropool.
Van Ligeti is zijn bekende Atmosphères te horen, een werk waarin de traditionele maatverdeling geen enkele betekenis meer heeft. Het stuk wordt in beeld gebracht met close-ups van de instrumenten en dan blijkt, voornamelijk bij de strijkers, dat er muzikaal veel meer aan de hand is dan op het eerste gehoor merkbaar.
Conlon Nancarrow is de obscuurste componist van wie een werk voor pianola te horen is. Het is ook het moment waarop er even aan jazz gerefereerd wordt. Het is jammer dat de ontwikkeling van jazz en de kruisbestuiving met andere muzikale stijlen niet prominenter naar voren komt, zeker in een aflevering over ritme.

Niet-Westerse ritmiek speelt een belangrijke rol in de tweede helft van het programma. Ten eerste is daar de pure kracht van ritmiek, samengevat in Music for pieces of wood (gek genoeg niet Drumming) van Steve Reich, waarbij Afrikaanse invloeden een grote rol innemen.
Het wordt in dit laatste segment van Leaving Home ook eens te meer duidelijk dat de invloed die de optredens van gamelan ensembles tijdens de diverse wereldtentoonstellingen gehad moeten hebben op componisten niet onderschat mag worden. De generatie componisten na Ravel en Debussy gaat veel verder dan hun avontuurlijke wegberijders. Het oriëntalisme van Messiaen en Boulez, richt zich niet alleen op de klanken en melodieën maar in het geval van Boulez’ Rituel in memoriam Bruno Maderna kent het bijvoorbeeld ook zijn weerslag op de samenstelling en “gedrag” van het ensemble.

Afsluiter van de aflevering is de Turangalîla-Symphonie van Olivier Messiaen, een buitenissigere viering van ritmische complexiteit kan men zich bijna niet wensen en het werk toont ook duidelijk dat in de twintigste eeuw het vertrouwde ritme van de hartslag of de menselijke looppas al snel geen vanzelfsprekende basis vormde in de ontwikkeling van nieuwe muziek.

Titel:The Orchestra
Ontwikkelaar(s):
Platform:iPad
Prijs:€ 12,99
Website:

IMG_1115Daar waar The Liszt Sonata nog een diepgravende app is, moet The Orchestra meer als een inleiding op klassieke muziek gezien worden. Geen diepgravende studies over gebruikte sleutels en modes, maar een gedegen uitleg over hoe een viool werkt, dat kan toch ook interessant zijn?

Touch Press bewijst met deze app dat dit weldegelijk het geval is, en gebruikt hiervoor het beste middel: de muzikanten zelf, in dit geval van het Britse Philharmonia Orchestra. Iedere muzikant belicht het instrument dat hij bespeelt en geeft een woordje uitleg erover. Daarbij krijg je dan nog informatie over de geschiedenis ervan, welke tonen het aankan, een 3D-model ervan en korte videofragmenten.

IMG_1116 Ook dirigent Esa-Pekka Salonen licht toe met welke bewegingen hij het orkest samen houdt en welk belang hij heeft bij de interpretatie van de muziek. Het belang van de dirigent wordt doorgaans behoorlijk onderschat, maar deze fout wordt in deze app niet gemaakt. Salonen gaat zelfs zover om andere manieren van dirigeren dan de zijne toe te lichten, wat dit tot één van de interessantste stukken van heel deze app maken.

IMG_1117Maar het belangrijkste is natuurlijk de muziek zelf, en deze wordt op een uitstekende manier gebracht. De manier waarop je een stuk volgt is volledig zelf in te stellen: met of zonder (volledige of niet) bladmuziek, grote of kleine videoschermen, met of zonder commentaar van de dirigent of van de muzikanten zelf (dit laatste is trouwens uiterst vermakelijk), en natuurlijk allemaal aan te passen tijdens het muziekstuk zelf.

Wat mij betreft hadden de stukken iets langer mogen zijn om zo ook ontwikkelingen binnen één stuk te kunnen belichten. Toch is het begrijpelijk dat er een keuze moet gemaakt worden: de app is nu al anderhalve gigabyte groot, waarvan de videofragmenten natuurlijk het merendeel van uitmaken.

IMG_1119Over de keuzes van de stukken kan natuurlijk gediscussieerd worden, maar het is duidelijk dat er veel moeite is gestoken in de keuzes van de stukken: van Haydn over Mahler tot Salonen zelf, een breed spectrum aan klassieke muziek wordt belicht. Toch zijn het elke keer behoorlijk korte fragmenten: 3 tot 5 minuten is het gemiddelde. Het enige volledige stuk muziek is Prélude à l’après midi d’un faune van Debussy, dat ongeveer 9 minuten duurt. Ook de ‘moderne’ stukken van Salonen en in mindere mate Lutosławski blijven behoorlijk hangen tot de klassieke variant en geven geen volledig beeld van de huidige staat van moderne muziek.

IMG_1120 Als inleiding is dit zowat de beste app die je je kan voorstellen: een interessante uitleg van een schare aan wereldmuzikanten, en een goede selectie van klassieke muziekstukken. En toch zal deze app geen vaste waarde worden op mijn iPad, in tegenstelling tot The Liszt Sonata. Daarvoor biedt deze applicatie niet genoeg diepgang en interessante materie. Toch is dit niet het primaire doel van Touch Press, daarvoor bestaan de Liszt en Beethoven app van dezelfde uitgever. Als inleiding tot de klassieke muziek echter behoort er geen betere investering dan deze applicatie.

Concert: Juho Pohjonen – Mozart, Beethoven, Liszt & Scriabin
Datum:4 december 2013
Uitvoerende(n):Juho Pohjonen, piano
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Marco Borggreve

Foto: Marco Borggreve

Een avond gevuld met fantasieën, sonates en combinaties daarvan werd door de Finse pianist Juho Pohjonen geopend met twee stukken van Mozart. Achteraf misschien niet een al te gelukkige keuze, het massieve blok van bijna twintig minuten wilde maar niet parelen onder de handen van Pohjonen. Zowel de sonate als de fantasie miste een spanning die onontbeerlijk is voor Mozart’s nogal gretige herhalingen van thematisch materiaal en muzikale ideeën.

Wel was de subtiliteit waarmee Pohjonen de hoge registers wist te bespelen meteen merkbaar, hetgeen in het Andante van Alexander Scriabin’s “Sonate-Fantasie” (Op. 19) zeer mooi tot zijn recht kwam. Het spel van Pohjonen lijkt dan ook zeer te passen bij vergelijkbare beeldende toonkunstenaars als Debussy of Grieg. Het onstuimige tweede deel van de Sonate-Fantasie was een rommelige aangelegenheid van gebonden noten en miste een percussieve aanslag en de benodigde balans tussen beide handen.

Na de pauze volgde een zeer verdienstelijke uitvoering van de dertiende sonate, Quasi una Fantasia, van Beethoven. Jammer van de afsluitende, dissonante noot, maar het leek er desondanks wel op dat Pohjonen na de pauze beter vertrouwd was met de geprogrammeerde composities. Misschien kwam het omdat Après une lecture de Dante: Fantasia quasi Sonata uit de Années de Pèlerinage van Franz Liszt de afsluiter van de avond vormde, niet bepaald een werk dat zonder doorwrochte oefening gespeeld kan worden. Ooit werd de compositie door Liszt begonnen in de tijd dat hij nog veelvuldig als concertpianist door Europa reisde om het stuk later in Weimar verder uit te componeren. Het wil zeggen dat de sonate zowel een technisch verduiveld moeilijk virtuozenstuk is, maar eveneens doorspekt met de inventieve transformaties van muzikale thema’s waar Liszt nog steeds te weinig, maar wel steeds meer erkenning voor krijgt. Pohjonen kreeg niet altijd alle noten in het gareel, hetzelfde manco dat hem ook in Scriabin’s Presto te parten speelde, maar zette desalniettemin een bij vlagen geïnspireerde afdaling in Liszt’s toonzetting van het Inferno neer.

Op papier moet de keuze van de stukken een interessante geleken hebben, in de praktijk was Juho Pohjonen er wellicht bij gebaat geweest als de verschillen op stilistisch en technisch vlak wat minder ver uit elkaar hadden gelegen. Overigens wel een pianist om in de gaten te houden. Gelukkig geeft zijn concertprogramma blijk van een gulzige interesse in de volledige muziekgeschiedenis en hebben we hier niet te maken met de zoveelste sterpianist-in-wording met een benauwende en veilige specialisatie in negentiende eeuws repertoire.

Concert: Quator Danel & Jean-Efflam Bavouzet
Datum:7 november 2013
Uitvoerende(n):Quator Danel ; Jean-Efflam Bavouzet
Locatie:deSingel

Quatuor DanelAl te vaak zie je muzikanten de meest prachtige muziek spelen alsof ze een brood aan het smeren zijn: ongeïnteresseerd en routineus. Applaus in ontvangst nemen en snel weer naar huis. Daar was gelukkig vanavond niets van te merken in DeSingel bij het Quator Danel.

Danses Sacrées et Profanes van Debussy, speciaal geschreven voor chromatische harp, maar dan het arrangement voor piano. De sympathieke Franse pianist Jean-Efflam Bavouzet vervoegde het Quator Danel voor deze lichte opening. Al snel bleek er echter een probleem met de balans van het geluid. De piano zat achter het viertal, maar overstemde de vioolpartijen. Door de snelle chromatische lopen (die een harp moesten voorstellen) ontstond er een geluidsbrei waar de strijkers niet doorheen konden prikken. Er werd na de twee dansen dan ook een beetje ongelukkig door de dame naast mij gezegd ‘jammer dat ik de violen niet kon horen’.

Ook het begin van Debussy’s strijkkwartet in G ging de mist in. Het openingsthema werd veel te snel en zeer rommelig aangezet. En toen ging er ineens een belletje rinkelen bij de mannen van het Quator Danel: we hoeven niet zoveel moeite te doen, de akoestiek is prima dus we kunnen dit spelen alsof we in een studio zitten. Na pakweg vier maten van het strijkkwartet kwamen eindelijk de kleuren naar boven, ieder instrument vond zijn draai en kwam het echte werk aan de oppervlakte.

De wonderbaarlijke violonist Marc Danel trok alle aandacht: al zijn ledematen (vooral de onderste) gingen alle kanten op, en de partituren werden een paar keer bijna omver gestampt. In heel inspannende gedeelten zag je hem helemaal in zijn spel opgaan en de meest prachtige klanken uit zijn instrument persen. Een ware inspiratie voor iedereen die hem bezig zag. Ook altviolonist Vlad Bogdanas produceerde loepzuivere klanken die zelfs met laag volume door merg en been gingen. Cellist Yovan Morkavitch hield het hele ensemble perfect bijeen en kon met een constante glimlach op zijn gezicht de moeilijkste passages aan. Alleen tweede violonist Gilles Millet bleef de hele avond een beetje op de achtergrond gedrukt, maar ook bij hem gingen de benen bij moeilijkere passages de hoogte in.

Het strijkkwartet werd foutloos gespeeld. De furieuze pizzicato’s in het tweede deel klonken alsof ze elektrisch versterkt werden, zo hard schalden ze door de zaal. Maar het was vooral het prachtige derde deel dat zorgde voor een kippevelmoment van begin tot eind. De vier leden van het kwartet gingen helemaal in het spel op, en je zag ze zichtbaar genieten van elk moment. Het samenspel was compleet. Het strijkkwartet is op zich al een magistraal stuk, maar als het op zo een manier gespeeld wordt, dan is het een onvergetelijk moment.

Na de pauze vervoegde Bavouzet het strijkkwartet weer voor Cesar Francks pianokwintet in F. Blijkbaar was er tijdens de pauze gepraat, want nu was de balans tussen piano en strijkers wel goed. Elk instrument kreeg zijn plaats en opnieuw hing er magie in de lucht. Vooral in het derde deel, dat een aanstekelijk ritme bevat, wiegden de drie vioolstrijkers in unisono heen en weer (de cellist deed ook mee maar werd een beetje door zijn instrument beperkt) en bij de grote accenten op het einde van het stuk vlogen de strijkstokken de lucht in.

Maar nog was het niet gedaan. Hadden de muzikanten begrepen dat het eerste stuk een beetje de mist in was gegaan? Want hop, daar kwamen de danse sacrée weer voorbij, en dit keer wel met de juiste geluidsbalans. Het kan inbeelding zijn, maar de glimlach op het gezicht van de muzikanten was van heel de avond niet zo groot geweest.

Het spelplezier droop elke seconde van het gezicht van de muzikanten af, en heel het publiek reageerde erop. Tijdens de pauze en na het concert werden de net gespeelde deuntjes nog duchtig nageneuriet, en het lange applaus (zonder staande ovatie) werd dankbaar in ontvangst genomen. Een zeer memorabele avond die bewijst dat kamermuziek, met plezier gespeeld, zonder probleem een grote zaal kan vullen.

Dit concert werd opgenomen door Klara en uitgezonden op 17 december 2013 om 20 uur in het programma ‘Klara Live’.

vox-balaenaeIn de jaren ’90 struikelde je zowat over de CDs met new age muziek waarbij men zijige synthesizerakkoorden meende te moeten combineren met het gezang van walvissen, ongetwijfeld heilzaam voor het in balans brengen van de menselijke energiebalans en andere vage nonsensconcepten.

Het zingen van de walvis werd voor het eerst vastgelegd in 1967 door onderzoekers Roger Payne en Scott McVay. Capitol Records bracht enkele jaren later een LP uit met daarop de opnames die Payne en McVay maakten die enige tijd populair was en de campagne tegen de internationale walvisvangst indertijd een enorme stimulans gaf. Ook componist George Crumb hoorde in die tijd de opnames van Payne en McVay wat hem inspireerde om Vox Balaenae te schrijven.

In de partituur heeft de componist aangegeven dat de spelers van het ensemble – fluit, cello en piano – allen gemaskerd moeten zijn, dit om de menselijkheid zo veel mogelijk te onderdrukken tijdens de opvoering van het stuk. Over het algemeen vervullen dergelijke capriolen mij met enige scepsis, de eens verfrissende baldadigheid van John Cage is door overenthousiaste navolgers verworden tot vermoeiende spielerei. Volgens Crumb staan in Vox Balaenae de onpersoonlijke natuurkrachten echter centraal, waarbij de menselijke factor zoveel mogelijk onzichtbaar is, in dat licht hebben zijn “Cageiaanse” aanwijzigingen voor het ensemble misschien toch waardevol. Een opvoering van het werk waarbij de gemaskerde spelers slechts belicht worden door blauwe schijnwerpers moet hoe dan ook een bijzondere ervaring zijn.

Het stuk bestaat uit drie delen; een proloog (Vocalise), variaties en een epiloog (Sea Nocturne). De variaties zijn genoemd naar de verschillende geologische era’s en kennen een groeiende intensiteit en onstuimigheid, eindigend in de agressie van het Cenozoïcum (Tijdperk der Zoogdieren). De serene Sea Nocturne is een prachtige afsluiting waarbij het neo-impressionistische karakter van het gehele werk het duidelijkst naar voren komt. Crumb gebruikt door het hele stuk onconventionele instrumentale technieken om zo dieren- of diepzeegeluiden te imiteren. Zo zingt de fluitist in zijn instrument, een muzikale symbolisatie van de bultrug, en speelt de cellist vele glissandi om het geluid van meeuwen op te roepen.

Vox Balaenae laat zich misschien wel het beste beschrijven als een modernistische voortzetting van Claude Debussy’s La mer. Waar Debussy de uiterlijke natuurkrachten in drie symfonische schetsen toonzet, duikt George Crumb onder de zeespiegel om de al even wilde onderwaterwereld te treffen in zijn eigen muzikale idioom.

Het stuk begint rond 3:45, na de Duitse introductie.

Na Charles-Valentin Alkanhet Mozart-jaar (2006) en het Liszt-jaar (2011) is het nu tijd voor het Alkan-jaar. Het is namelijk 200 jaar geleden dat deze Franse componist ter wereld kwam. Helaas gaat deze gebeurtenis in de muziekgeschiedenis waarschijnlijk onopmerkelijk voorbij. De grootste kanshebber voor eindeloze series retrospectieven en speciale concerten is dit jaar Richard Wagner, die ook in 1813 geboren werd. Toch is het jammer dat er geen Alkan-maand  vanaf kan (november, bijvoorbeeld), of een week misschien, een dag minstens…

Misschien is het toepasselijk dat Alkan grotendeels vergeten is en tegenwoordig weinig gespeeld wordt, twintig jaar van zijn leven bracht hij namelijk grotendeels door in totale afzondering na het abrupt beëindigen van een bijna even lange succescarrière. Op latere leeftijd keerde hij weer terug in het publieke leven van Parijs met een serie succesvolle, kleine concerten in de toonzalen van pianobouwer Érard. Een superster als Liszt, Thalberg of Chopin is hij echter nooit geworden.

Alkans muziek, voornamelijk geschreven voor piano, is niet tot het standaardrepertoire gaan behoren en is een groot deel van de 20ste eeuw amper uitgevoerd. Deels heeft het te maken met de vermeende moeilijkheidsgraad van veel van zijn stukken – de term “onspeelbaar” valt nog wel eens. Die onspeelbaarheid is een hardnekkige mythe, Alkan is zeker niet onspeelbaar, hoogstens bijzonder lastig. Een tijdgenoot als Liszt heeft even complexe stukken geschreven die nog steeds veelvuldig te horen zijn op concertpodia wereldwijd; de Pianosonate in b mineur, zijn “Études d’exécution transcendante” en “Grandes études de Paganini”, om er een paar te noemen.

Dankzij pianist Raymond Lewenthal, een voorvechter van veel onbekende Romantische componisten en collega Ronald Smith staat Alkan sinds het midden van de 20ste eeuw sporadisch op het concertprogramma en worden er werken opgenomen. Marc-André Hamelin kan als directe navolger van Lewenthal en Smith gezien worden, zowel vanwege zijn interesse in de onbekendere componisten uit de muziekgeschiedenis als voor zijn pogingen om de muziek van Alkan weer te populariseren.

Het werk van Alkan kenmerkt zich enerzijds door het grote gebaar, maar schreef ook een groot aantal bijzondere miniaturen, werken waar Debussy als muziekstudent zeer van onder de indruk was. De “Esquisses” (Op. 63), een bundeling van 49 miniaturen in 4 boeken, zijn karakteristiek voor Alkan als miniaturist. Zowel het Concert voor solo piano en Symfonie voor solo piano, beiden uit “Douze études dans tous les tons mineurs” (Op. 39) en even indrukwekkend, liggen weer erg dicht bij het ideaal van Liszt waarbij de piano als totaalinstrument – als een volledig orkest – fungeert. Of wat te denken van de “Grande sonate ‘Les quatre âges'”? In dit vierdelig werk voor piano worden vier stadia van ouderdom gerepresenteerd door een toenemende muzikale somberte en steeds tragere tempi.

Alkans volledige oeuvre beslaat 76 opus-nummers, met nog eens meer dan 30 ongenummerde stukken, waaronder etudes en preludes voor orgel. Materiaal genoeg dus, voor een Alkan-week.