Concert: Reinbert de Leeuw – Satie
Datum:1 oktober 2016
Uitvoerende(n):Reinbert de Leeuw, piano
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Jan van Breda (Etcetera Records)

Foto: Jan van Breda (Etcetera Records)

Muzikale raadsels fascineren Reinbert de Leeuw. Het is een van de redenen waarom hij Liszts Via crucis, het even verstilde als baanbrekende koorwerk uit de late periode van de Hongaarse componist, als levenslange obsessie bestempelt. De zucht naar het ondoorgrondelijke maakte De Leeuw ook tot voorvechter van het werk van bijvoorbeeld Charles Ives, Alexander Scriabin en Erik Satie in het midden van de vorige eeuw. Componisten met het hart op de tong, zoals Schnittke of Górecki, vallen nadrukkelijk buiten de boot.

Met het Nederlands Kamerkoor en het Asko|Schönberg Ensemble staat De Leeuw later dit seizoen in Rotterdam om Via crucis uit te voeren, maar in Antwerpen was het de beurt aan Erik Satie. Geen peervormige stukken of de pianobewerking van Parade op het programma echter. De Leeuws fascinatie voor het raadselachtige sluit een duidelijke muzikale agenda – zoals aanwezig bij de latere, dadaïstische Satie – nadrukkelijk uit. Vingervlugheid of hemelbestormende emoties ontbraken dan ook volledig in de selectie mystieke werken van de Parijse barpianist en tevens oprichter en enig lid van L’Église Métropolitaine d’Art de Jésus Conducteur. Het is muziek zonder noemenswaardige ontwikkeling, zonder verhaal en stuk voor stuk getoonzet in uitzonderlijk trage tempi. Toch viel er niemand in slaap, je kon alleen maar ademloos toehoren, want Reinbert de Leeuw heeft de gave om Saties spaarzame noten te vervullen van betekenis.

Gek genoeg leek de 78-jarige pianist wat geheugenproblemen te hebben bij de bekendere werken, gezien zijn incidentele aarzelingen in de Gnossiennes en de Gymnopédies. Misschien werkte het veelvuldige, natte gerochel in de zaal ook als afleiding, een vervelende stoorzender bij zo’n verstild optreden. Met name in de onbekendere stukken, Les fils des Etoiles, de Trois Sonneries de la Rose + Croix en Prélude de la Porte héroïque du Ciel, vielen alle noten op zijn plaats en kwam de zachte, ronde klank van De Leeuws pianospel perfect tot zijn recht. Groots pianospel hoeft niet te bestaan uit adembenemende capriolen en duizelingwekkende techniek, luister maar naar de Satie van Reinbert de Leeuw.

Concert: DoelenKwartet – Van chakra’s en zwarte engelen
Datum:6 december 2015
Uitvoerende(n):DoelenKwartet
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

george-crumbHet DoelenKwartet waagde zich aan twee strijkkwartetten vol muzikale ideeën en ongewone speeltechnieken. The Seven Chakras van de Vlaamse componist Wim Henderickx nam de volledige eerste helft van het programma in beslag. Zijn derde strijkkwartet werd uitgevoerd met elektronica en lichteffecten, zoals dat elf jaar geleden bij de première in deSingel in Antwerpen ook het geval was. Qua karakter had het werk veel weg van het beroemdere werk van George Crumb dat later die avond nog zou klinken, maar ook de geest van een componist als Alfred Schnittke waarde rond. The Seven Chakras is een lang werk en leek soms een soort etalage van alle extended techniques die in de loop van de afgelopen twee eeuwen voor strijkinstrumenten zijn uitgevonden. In de partijen voor cello en de live gegenereerde electronica waren de mooiste geluiden te vinden, maar bleven helaas vaak op de achtergrond ten opzichte van de violen. De lichteffecten bleken een uitermate bescheiden toevoeging. Anders dan bij Crumb, ook niet vies van het nodige theater en onconventioneel spel, werd Henderickx’ creatie maar geen sluitend geheel.

Spanning was er alom in de uitvoering van Black Angels van George Crumb. Het DoelenKwartet leidde dit werk in met het beroemde deel uit het het veertiende strijkkwartet van Franz Schubert, bijgenaamd Der Tod und das Mädchen. Het is namelijk een van de prominentere muzikale citaten die Crumb in zijn eigen kwartet heeft verwerkt. Deze, toch wat overbodige, toevoeging kwam helaas niet helemaal goed uit de verf, het leek soms alsof violist Frank de Groot bij een aantal passages de rest van het kwartet moest inhalen. Met een symfonie van piepende insecten als opening, theatrale gongslagen en een batterij aan onconventionele speltechnieken werd Black Angels een intense luisterervaring. Daar deden de gebroken snaar van altvioliste Karin Dolman in Devil-music en de daaropvolgende onverwachte pauze niets aan af.

Concert: Alban Gerhardt & Steven Osborne – Debussy, Schnittke, Messiaen, Beethoven
Datum:4 maart 2015
Uitvoerende(n):Alban Gerhardt, cello; Steven Osborne, piano
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Sim Canetty-Clarke

Foto: Sim Canetty-Clarke

Het is bijzonder onfortuinlijk dat Claude Debussy zo weinig kamermuziek voor cello geschreven heeft. Zijn Cellosonate is namelijk een prachtig werk, vol kleur en technisch vernuft. De sonate was het werk waar cellist Alban Gerhardt en pianist Steven Osborne hun avond mee openden. Beide mannen waren uitstekend op elkaar ingespeeld en gaven blijk van een groot begrip voor het muzikale materiaal. Opvallend was de mooie balans in dynamiek tussen de twee instrumenten. Nergens walste Osborne het spel van Gerhardt naar de achtergrond, iets dat maar al te makkelijk kan gebeuren met een moderne piano.

In de eerste cellosonate van Alfred Schnittke kwam een keur aan emoties en klankschakeringen voorbij. Een spannend stuk muziek waar de componist continu speelt met de grote en kleine terts en de authentieke cadens die als een soort thema in het werk verweven is. Gerhardt en Osborne maakten er een enerverende rit van, waarbij cello en piano elkaar moeiteloos afwisselden in gebulder en gefluister.

Schnittkes polystylistische palet vloeide naadloos over in het extreem meditatieve Louange à l’éternité de Jésus uit Olivier Messiaens meesterwerk Quatuor pour la fin du temps. Het ritmische spel dat Messiaen met de luisteraar speelt, in combinatie met de hypnotiserend lange strijkbewegingen van de cellist maken het geheel tot een bijzondere ervaring. Jammer dat het volledige kwartet niet vaak op een podium te horen is. Op wat kleine strijksmetten na, een betoverende uitvoering van dit bijzondere werk.

Louange à l’éternité de Jésus zou een mooi slot geweest zijn van een enerverende avond, maar er stonden nog twee cellosonates (4 en 5, Op. 102) van Ludwig van Beethoven op de rol. Het programmeren van een blok Beethoven na een serie werken uit de twintigste eeuw was misschien niet zo’n gelukkige keuze. Een andere verdeling had wellicht een iets krachtigere luisterervaring opgeleverd.
Niet dat er in dit geval iets viel af te dingen op het spel van Osborne en Gerhardt. In vergelijking met de werken van voor de pauze was er in de Beethovensonates duidelijk een grotere rol weggelegd voor lyrisch pianospel en dat is Steven Osborne wel toevertrouwd. Beide mannen wisten ook mooi het mysterieuze te vatten, een spanningsveld dat veel van Beethovens werk kenmerkt. Het is lastig te zeggen wat dat vleugje mysterie behelst, maar je kunt er ogenblikkelijk de bezielde interpretaties van de ongeïnspireerde mee scheiden. Bezieling en plezier was er in beide sonates meer dan genoeg aanwezig. De reuring die ontstond onder het publiek over een snurkende vrouw leidde wel enigszins af van de muziek gedurende de laatste sonate. Hopelijk werd de dame in kwestie uitgeslapen wakker tijdens het slotapplaus…

Concert: Slagwerkhemel – Lang, De Rosa & Bjarnason
Datum:30 november 2014
Uitvoerende(n):Ensemble Klang; SŌ Percussion; Residentie Orkest, André de Ridder
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Remke Spijkers

Foto: Remke Spijkers

David Lang is dit jaar composer in residence binnen het Red Sofa programma van de Doelen. Dat wil zeggen dat er dit seizoen een aantal concerten met zijn werk in Rotterdam te horen zijn en hij een vijftal nieuwe stukken zal schrijven. Op deze avond klonk alvast het eerste exemplaar in de serie; een herschreven versie van een compositie uit 2007: pierced. Oorspronkelijk componeerde Lang het voor cello, piano, percussie en strijkorkest, maar voor de zes leden van Ensemble Klang ontstond er de versie voor saxofoons, trombone, piano, elektrische gitaar, percussie en strijkorkest.

De componist was zelf aanwezig voor de première van pierced en de beschouwing voorafgaand aan het concert. Tijdens dit gesprek gaf Lang aan graag emotionele muziek te schrijven en zich bij voorkeur per compositie vast te bijten in een enkel muzikaal probleem of vraagstuk. Zowel in pierced als man made, de stukken van voor de pauze, kwam die filosofie perfect tot uiting. pierced is in zijn oorspronkelijke vorm al een bijzonder intens stuk, maar in de nieuwe bewerking krijgen een aantal muzikale frases een extra lading. Zo transformeren in de nieuwe bewerking de herhaaldelijke uithalen van de cello in de tweede helft tot een zeer beladen, bijna klaaglijk gehuil van de twee saxofoons en gitaar. Lang krijgt je er mee op het randje van je stoel.

In man made zit een zelfde soort intense spanning, bovenal veroorzaakt door de slagwerkpartijen voor de geïmproviseerde instrumenten van SŌ Percussion die het raamwerk van de compositie vormen. Bij een andere componist dan David Lang komen vier mannen die vooraan op het podium takjes breken en flessen bespelen misschien als snel over als pretentieus effectbejag, maar in man made werkt deze licht theatrale toets perfect. Net als in pierced is er een rol weggelegd voor orkest, ditmaal in volledige bezetting. Het orkest zorgt ervoor dat de muzikale patronen van de percussionisten volledig verweven raken tot een pulserend symfonisch geheel. Het Residentie Orkest onder leiding van André de Ridder kweet zich uitstekend van die taak.

Na het zeer geslaagde eerste deel van de avond was het na de pauze de beurt aan werk van Alessandro De Rosa en Davíd Bjarnason. Helaas wisten de beide composities van hun hand veel minder te overtuigen. De Rosa’s Gravità ritrovata (Accordatura) is een puur orkestraal werk dat muzikaal gezien opstijgt uit de traditionele stemmingsroutine van symfonieorkest. Het is een gimmick die wellicht te rechtvaardigen valt als je de titel van de compositie – vrij vertaald: Hervonden zwaartekracht (Stemming) – in ogenschouw neemt. Vanuit de onzekerheid van een ongestemd symfonieorkest neemt het muzikaal materiaal een steeds vastere, zekerdere vorm aan.

Zowel De Rosa als Daníel Bjarnason bedienen zich van een muzikaal idioom dat vrijelijk grabbelt in alle uithoeken de muziekgeschiedenis. In beide gevallen levert het voornamelijk fragmentarische muziek op, waar de componist nooit al te lang op een muzikaal idee blijft hangen. Het Residentie Orkest leek desalniettemin onverminderd enthousiast te spelen, maar de nauwe focus van David Lang was in ieder geval ver te zoeken.

Muzikaal eclecticisme hoeft geen enkele belemmering te zijn om fantastische muziek te schrijven, maar zowel Gravità ritrovata (Accordatura) als Bjarnasons Emergence konden maar niet emotioneel beklijven. In het geval van De Rosa misschien omdat zijn muziek nooit echt gevaarlijk of stekelig werd, zoals dat bij Alfred Schnittke – de eclecticus pur sang – bijvoorbeeld wel het geval is. Bjarnasons muziek werd in het programmaboekje omschreven als “keelsnoerend” en “onheilspellend”. Dergelijke concepten kauwde hij misschien vrij nadrukkelijk muzikaal voor, maar ze werden nergens emotioneel voelbaar.

Tikhon KhrennikovIn een van de necrologieën die in Westerse dagbladen verschenen toen Tikhon Khrennikov in 2007 overleed, fantaseerde de auteur over hoe de carrière van Khrennikov zou zijn verlopen als de componist in een suffig stadje in de Amerikaanse staat Iowa zou zijn geboren. De conclusie was dat hij waarschijnlijk een bescheiden beroemdheid zou zijn geworden als pianist of componist van populaire melodieën. In plaats daarvan gaat Khrennikov de boeken in als een controversiële politieke figuur gedurende het bestaan van de Sovjet Unie.

De ongekende genocide en repressie onder het bewind van Joseph Stalin vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw gingen gepaard met andere veranderingen, waaronder een kentering aangaande de ideeën over kunst. De vroege Bolsjewistische beweging kon nog als broedplaats voor de avant-garde gezien worden – Shostakovich, Malevich, Eisenstein, etc. Kunst werd onder het bewind van Lenin echter steeds meer gebruikt als propagandamiddel. Werk dat binnen de zogenaamde kaders van het Socialistisch Realisme viel leende zich uitstekend als spreekbuis voor de communistische boodschap en kon dan ook op sterk groeiende waardering rekenen van invloedrijke politieke kopstukken. Dankzij Joseph Stalin werd het Socialistisch Realisme in 1932 per decreet uitgeroepen tot nationale kunststroming, dit leidde tevens tot de oprichting van een aantal bureaucratische bestuursorganen, waaronder de “Bond van Sovjetcomponisten”.

Tikhon Khrennikov werd in 1948 benoemd tot Eerste Secretaris van de Bond van Sovjetcomponisten en daarmee het gezicht van de organisatie, hij zou de post 43 jaar bekleden. Het feit dat Khrennikov zo lang op dezelfde plaats kon blijven zitten, ondanks politieke machtswisselingen binnen de Sovjetpartij, zegt veel over zijn politieke overlevingsvermogen. Tot ver in de jaren ’80 besliste de Eerste Secretaris over welke muziek wel in de traditie van de Sovjet Unie mocht passen en welke niet. Met het verstrijken van de jaren had het geluid van de Bond van Sovjetcomponisten steeds minder ingrijpende gevolgen, zeker in vergelijking met de situatie in de tijd van Stalin. Toch wist de bond in 1979 de carrières van bijvoorbeeld Khrennikovs Zeven ((Sofia Gubaidulina, Edison Denisov, Vyacheslav Artyomov, Elena Firsova, Alexander Knaifel, Viktor Suslin en Dmitri Smirnov.)) bijzonder moeilijk te maken.

Khrennikov bemoeide zich zowat met alle belangrijke Sovjet-componisten uit de 20ste eeuw. Beroemd is zijn afwijzing van de muziek van Shostakovich (“neurotisch en repulsief”)en Prokofiev (“geknor en gekras”), in een van de eerste toespraken die hij deed in de hoedanigheid van Eerste Secretaris in 1948. Maar ook iemand als György Ligeti werd het bijna verboden om nog les te geven nadat Khrennikov ter ore was gekomen dat hij zijn studenten de partituur van de “Psalmensymfonie” van Igor Stravinsky had getoond. Ondanks zijn vermeende hulp aan Alfred Schnittke bij het organiseren van de première van diens Eerste Symfonie in 1974, schreef Khrennikov later vernietigend over hem: “hij mist compositietalent en zou geen muziek mogen schrijven”.

In Rusland geniet het werk van Tikhon Khrennikov, met name de filmmuziek, nog enige populariteit, bijvoorbeeld voor de muzikale komedie “Ballade van Huzaren” van Eldar Ryazanov. In het Westen staat hij vooral bekend als een opportunistische apparatsjik die amper een vinger uitstak als zijn collega’s in zwaar weer kwamen vanwege de machinaties van het Sovjet-regime. Nu is dat beeld waarschijnlijk niet helemaal waar, er zijn enkele gevallen van Khrennikov’s barmhartigheid bekend. Zo zou hij de vrouw van Prokofiev hebben bijgestaan toen ze uit gevangenschap terug kwam. Ook pianist Evgeny Kissin en zijn familie zouden door Khrennikov zijn geholpen aan het begin van zijn carrière.

Aan het einde van zijn leven betuigde Khrennikov nooit spijt voor zijn daden, hij zag zich vooral als slachtoffer van het regime, een onwillige ambtenaar murw geslagen door terreur. De beruchte toespraak in 1948 zou bijvoorbeeld woord voor woord zijn ingefluisterd door het Kremlin, persoonlijk zou Khrennikov liefhebber zijn van het “neurotische geknars en geknor” van de componisten die hij publiekelijk aan de schandpaal nagelde. Waar het de dwang en terreur betreft lijkt zijn verhaal enigszins op dat van Shostakovich, die pas in 1960 lid werd van de communistische partij, na jaren in angst geleefd te hebben voor zijn eigen veiligheid en die van zijn familie en vrienden. Het vermoeden is dat Shostakovich zich met enige tegenzin liet inlijven als partijlid, gezien zijn eerdere bedekte, maar niet minder bijtende kritiek op het regime en het feit dat hij zo laat pas de keuze maakte om een communistisch boegbeeld te worden. Khrennikov verloor weliswaar een broer in een goelagkamp, maar werd door Stalin nadien zelf benoemd als Eerste Secretaris en bekleedde de post tientallen jaren, van angst en dwang kan dus bijna geen sprake zijn in Khrennikovs geval.

Het is veelzeggend dat in biografische schetsen van Khrennikov zijn muzikale activiteiten altijd het onderspit delven. Het spreekt eveneens boekdelen over de kwaliteit van die muziek.
Khrennikov componeerde tot aan zijn dood, zijn oeuvre bestaat uit 42 opusnummers en het laatste werk dateert van 2002. In zijn composities kleurt hij steevast netjes binnen de lijntjes van het Socialistisch Realistische idioom. Het marstempo is nooit ver weg. Naarmate het vorderen van de 20ste eeuw sluipen er ook modernistische invloeden in het werk van Khrennikov, soms zijn het ontwikkelingen die hij jaren eerder fel bekritiseerde in de hoedanigheid als Eerste Secretaris, zoals het serialisme. Het is bijzonder hoe koddig, pompeus en oubollig zijn muziek klinkt, zelfs de Derde Symfonie uit 1974. Vergelijk de compositie met het late werk van tijdgenoot Shostakovich en het onverholen conformisme en gewichtigdoenerij van Khrennikov worden pijnlijk duidelijk.

De slaapverwekkende middelmatigheid van Tikhon Khrennikov maakt het des te onrechtvaardiger dat hij zo lang zijn ijzeren greep vast kon houden op de levens van echte muzikale pioniers in de 20ste eeuw.