Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Colours
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home — Colours“Klankkleur” is, zeker voor leken, een lastig begrip in de muziek. Met de aflevering Colours in de serie Leaving Home doet Simon Rattle een dappere poging om muzikale kleur te definiëren. Of hij daar ook daadwerkelijk in slaagt of niet, het valt niet te ontkennen dat de selectie werken van voornamelijk Franse componisten wel degelijk anders klinkt dan de muziek van hun tijdgenoten.

De impressionisten Claude Debussy en Maurice Ravel leken als twintigste eeuwse muziekvernieuwers te zijn vergeten door Rattle in de voorgaande afleveringen, in Colours is er eindelijk ruim aandacht voor de klanken van beide meesters. Rattle spreekt over de warmte van het koper in Prélude à l’après-midi d’un faune van Debussy en de sensualiteit van de magistrale zonsopgang in Ravels Daphnis et Chloé. Het zijn beeldende werken die meer over textuur dan over de formele vorm en muzikale regels gaan, zoals dat in de Duitse traditie wel vaak het geval is.

Wederom is daar Stravinsky, die voor de schandaalpremìere Le Sacre du Printemps met De Vuurvogel triomfen vierde in Parijs. De muziek voor De Vuurvogel bevat een groot aantal twintigste eeuwse fascinaties, waaronder die voor het exotische, het oriëntaalse en de (vaderlandse) volksmuziek. Volgens Rattle is de balletmuziek daarnaast een palet van briljante, fonkelende kleuren.

Gezien de nationaliteiten, woonplaats of inspiratiebronnen van de geselecteerde componisten lijkt de focus op klankkleur een voornamelijk Franse bezigheid. Een mooie uitzondering is daarom de opname van Schoenbergs Farben uit Fünf Orchesterstücke, omdat Schoenberg normaliter perfect in het Duitse rijtje van strenge vormvernieuwers past. Het is een muzikale schildering, waarbij er niet zozeer een verandering in noten plaats vindt maar eerder een evolutie in orkestratie.

Op latere leeftijd orkestreerde Pierre Boulez zijn Notations voor piano en het werk is een voortzetting van de orkestrale technieken van Debussy, Ravel en Schoenberg. In de composities van zijn voorgangers wemelt het van de kleine accenten, gespeeld door diverse instrumenten of instrumentgroepen die nauwelijks hoorbaar, maar desondanks zeer essentieel zijn. Boulez voert het idee van het componeren van bijna subliminale klanken verder door in Notations waar de leden van het orkest bijna solistisch hun eigen partijen spelen. Het resultaat is een gigantische wolk van klanken ontstaat, een speeltuin van sonoriteit.

De letterlijke betekenis van “kleur” wordt door Simon Rattle ook niet vergeten. Olivier Messiaen, als componist en docent een schakel tussen de oude garde (Ravel, Debussy) en de nieuwe (Boulez, Xenakis, Stockhausen), nam heel bewust kleuren waar bij muzikale akkoorden – en hij was zeker niet de enige componerende synestheet (zie ook Alexander Scriabin). In een aantal korte interviewfragmenten met Messiaen wordt mooi duidelijk hoe letterlijk en natuurlijk die kleurwaarneming voor hem was.

Toru Takemitsu zou gezien kunnen worden als een moderne Japanse Debussy. Rattle benoemt regelmatig gedurende de documentaire het cinematografische karakter van het werk van bijvoorbeeld Debussy, ook al stond de film als medium nog in de kinderschoenen gedurende diens leven. Voor Takemitsu vormden films zijn venster op de mensheid en andere culturen en in die hoedanigheid beïnvloedden ze ook zijn composities. Bij het horen van Dream/Window zijn de invloeden van de Franse impressionisten en de Japanse muziek meteen duidelijk. Het is een extreem “ruimtelijk” werk, of zoals Takemitsu het zelf beschreef als een “zee van tonaliteit waar vele pantonale akkoorden uit voortvloeien”.

De gekozen filmbeelden in deze aflevering waren opvallend overbodig. Inmiddels vormen ze een karakteristiek element in de serie en het vormt niet altijd een positieve toevoeging. De overbodigheid in dezen is misschien niet zo vreemd gezien het beeldende karakter van de behandelde muziek. Liever meer scènes waarin Rattle het orkest dirigeert, dan generiek beeldmateriaal van zeilende mensen.

Ondanks de keur aan sprekend voorbeeldmateriaal ben je als kijker aan het einde van de documentaire niet veel meer wijzer geworden over wat “klankkleur” nu daadwerkelijk is, wel is duidelijk dat een groot aantal componisten zeer effectief gebruik maakten van het nevelige fenomeen.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Rhythm
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - RhythmIn de openingsaflevering van Leaving Home leek het erop alsof presentator en dirigent Simon Rattle braaf een chronologisch overzicht van de muzikale ontwikkelingen in de twintigste eeuw wilde presenteren. Het tweede deel maakt echter duidelijk dat Rattle eerder geïnteresseerd is in de veranderende grondslagen die de nieuwe muziek van de twintigste eeuw met elkaar verbinden. Ritme is een van die grondbeginselen en om te bewijzen hoe zeer de ideeën over ritme vanaf het eind van de negentiende eeuw zijn geëvolueerd laat Rattle een keur aan interessante componisten de revue passeren.

Uiteraard is het Igor Stravinsky die met Le Sacre du Printemps als eerste aan bod komt. Een belangrijker breekijzer voor het openwrikken van de geijkte ritmische structuren is er niet. In Simon Rattles woorden is Le Sacre “the vessel of an exhausted era cracking open”; een afrekening met de ritmische regelmaat van het verleden.

Dat Rattle verder kijkt dan de gedoodverfde revolutionairen als Stravinsky blijkt uit de namen van Edgar Varèse, György Ligeti en Conlon Nancarrow, die ook aan bod komen. Varèse is een componist wiens naam door velen als inspiratiebron genoemd wordt, maar zijn muziek hoor je amper. In de documentaire is Ionisation opgenomen, een levendige verklanking van het metropool.
Van Ligeti is zijn bekende Atmosphères te horen, een werk waarin de traditionele maatverdeling geen enkele betekenis meer heeft. Het stuk wordt in beeld gebracht met close-ups van de instrumenten en dan blijkt, voornamelijk bij de strijkers, dat er muzikaal veel meer aan de hand is dan op het eerste gehoor merkbaar.
Conlon Nancarrow is de obscuurste componist van wie een werk voor pianola te horen is. Het is ook het moment waarop er even aan jazz gerefereerd wordt. Het is jammer dat de ontwikkeling van jazz en de kruisbestuiving met andere muzikale stijlen niet prominenter naar voren komt, zeker in een aflevering over ritme.

Niet-Westerse ritmiek speelt een belangrijke rol in de tweede helft van het programma. Ten eerste is daar de pure kracht van ritmiek, samengevat in Music for pieces of wood (gek genoeg niet Drumming) van Steve Reich, waarbij Afrikaanse invloeden een grote rol innemen.
Het wordt in dit laatste segment van Leaving Home ook eens te meer duidelijk dat de invloed die de optredens van gamelan ensembles tijdens de diverse wereldtentoonstellingen gehad moeten hebben op componisten niet onderschat mag worden. De generatie componisten na Ravel en Debussy gaat veel verder dan hun avontuurlijke wegberijders. Het oriëntalisme van Messiaen en Boulez, richt zich niet alleen op de klanken en melodieën maar in het geval van Boulez’ Rituel in memoriam Bruno Maderna kent het bijvoorbeeld ook zijn weerslag op de samenstelling en “gedrag” van het ensemble.

Afsluiter van de aflevering is de Turangalîla-Symphonie van Olivier Messiaen, een buitenissigere viering van ritmische complexiteit kan men zich bijna niet wensen en het werk toont ook duidelijk dat in de twintigste eeuw het vertrouwde ritme van de hartslag of de menselijke looppas al snel geen vanzelfsprekende basis vormde in de ontwikkeling van nieuwe muziek.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Dancing On A Volcano
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - Dancing on a VolcanoLeaving Home is een reeks muziekdocumentaires die dirigent Simon Rattle in de jaren negentig maakte. Het is een overzicht van de muzikale ontwikkeling in de twintigste eeuw en in dat opzicht een mooie audiovisuele aanvulling op het boek The Rest is Noise van Alex Ross, waar grofweg dezelfde componisten behandeld worden.

Rattle begint de eerste episode van zijn reeks, Dancing on a Volcano, met het positioneren van Richard Wagners Tristan en Isolde als de drijvende kracht achter het openbreken van de tonaliteit. Vanaf dat punt voert Rattle de kijker langs Mahler en Strauss’ verontrustende opera Elektra, maar veruit de meeste aandacht krijgen Arnold Schoenberg en zijn pupillen Anton Webern en Alban Berg.

Het prettige is dat er in Leaving Home veel ruimte is voor de muziek. In andere documentaires wil het nog al eens bij een spervuur aan korte fragmenten blijven, maar in dit geval neemt Rattle de tijd om samen met het City of Birmingham Orchestra diverse werken ten gehore te brengen, waarbij het Vioolconcert van Berg en Schoenbergs Verklärte Nacht de hoofdmoot vormen.

De invloeden van de beeldende kunst of politiek worden ook niet vergeten. Een favoriet stijlmiddel in de documentaire is om details van contemporaine schilderijen te tonen – bijvoorbeeld Egon Schiele in combinatie met fragmenten uit de Fünf Orchesterstücke van Schoenberg. Die keuze werkt niet altijd, maar is nog altijd beter dan het versnijden van filmbeelden van spuitende fonteinen met een aria uit Elektra.

Wat de serie voornamelijk de moeite van het bekijken waard maakt zijn de mijmeringen van Simon Rattle aan de piano. Waar de documentaire muziekhistorisch gezien voornamelijk aan de oppervlakte blijft, verzorgen de korte passages waarin Rattle zijn interpretatie van het werk van de behandelde componisten geeft en de door hem gedirigeerde stukken Leaving Home de benodigde meerwaarde.

Titel:The Orchestra
Ontwikkelaar(s):
Platform:iPad
Prijs:€ 12,99
Website:

IMG_1115Daar waar The Liszt Sonata nog een diepgravende app is, moet The Orchestra meer als een inleiding op klassieke muziek gezien worden. Geen diepgravende studies over gebruikte sleutels en modes, maar een gedegen uitleg over hoe een viool werkt, dat kan toch ook interessant zijn?

Touch Press bewijst met deze app dat dit weldegelijk het geval is, en gebruikt hiervoor het beste middel: de muzikanten zelf, in dit geval van het Britse Philharmonia Orchestra. Iedere muzikant belicht het instrument dat hij bespeelt en geeft een woordje uitleg erover. Daarbij krijg je dan nog informatie over de geschiedenis ervan, welke tonen het aankan, een 3D-model ervan en korte videofragmenten.

IMG_1116 Ook dirigent Esa-Pekka Salonen licht toe met welke bewegingen hij het orkest samen houdt en welk belang hij heeft bij de interpretatie van de muziek. Het belang van de dirigent wordt doorgaans behoorlijk onderschat, maar deze fout wordt in deze app niet gemaakt. Salonen gaat zelfs zover om andere manieren van dirigeren dan de zijne toe te lichten, wat dit tot één van de interessantste stukken van heel deze app maken.

IMG_1117Maar het belangrijkste is natuurlijk de muziek zelf, en deze wordt op een uitstekende manier gebracht. De manier waarop je een stuk volgt is volledig zelf in te stellen: met of zonder (volledige of niet) bladmuziek, grote of kleine videoschermen, met of zonder commentaar van de dirigent of van de muzikanten zelf (dit laatste is trouwens uiterst vermakelijk), en natuurlijk allemaal aan te passen tijdens het muziekstuk zelf.

Wat mij betreft hadden de stukken iets langer mogen zijn om zo ook ontwikkelingen binnen één stuk te kunnen belichten. Toch is het begrijpelijk dat er een keuze moet gemaakt worden: de app is nu al anderhalve gigabyte groot, waarvan de videofragmenten natuurlijk het merendeel van uitmaken.

IMG_1119Over de keuzes van de stukken kan natuurlijk gediscussieerd worden, maar het is duidelijk dat er veel moeite is gestoken in de keuzes van de stukken: van Haydn over Mahler tot Salonen zelf, een breed spectrum aan klassieke muziek wordt belicht. Toch zijn het elke keer behoorlijk korte fragmenten: 3 tot 5 minuten is het gemiddelde. Het enige volledige stuk muziek is Prélude à l’après midi d’un faune van Debussy, dat ongeveer 9 minuten duurt. Ook de ‘moderne’ stukken van Salonen en in mindere mate Lutosławski blijven behoorlijk hangen tot de klassieke variant en geven geen volledig beeld van de huidige staat van moderne muziek.

IMG_1120 Als inleiding is dit zowat de beste app die je je kan voorstellen: een interessante uitleg van een schare aan wereldmuzikanten, en een goede selectie van klassieke muziekstukken. En toch zal deze app geen vaste waarde worden op mijn iPad, in tegenstelling tot The Liszt Sonata. Daarvoor biedt deze applicatie niet genoeg diepgang en interessante materie. Toch is dit niet het primaire doel van Touch Press, daarvoor bestaan de Liszt en Beethoven app van dezelfde uitgever. Als inleiding tot de klassieke muziek echter behoort er geen betere investering dan deze applicatie.

Concert: Artemis Quartett – Haydn, Bartók & Schubert
Datum:10 december 2013
Uitvoerende(n):Artemis Quartett
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Molina Visuals

Foto: Molina Visuals

Het Artemis Quartett stond vorig jaar in Vlaanderen op de planken met een programma dat gelijkenissen vertoonde met dat van gisteren. Op beide avonden werd de opening gevormd door twee werken, met het vijftiende strijkkwartet (D.887) van Franz Schubert als afsluiter na de pauze.

Het tweede strijkkwartet Op. 20 van Franz Joseph Haydn kwam als eerste aan bod, een werk uit de groep va zes kwartetten die hem de bijnaam “vader van het strijkkwartet” opleverde. Dankzij het subtiele en gepassioneerde spel, duidelijk merkbaar in het prachtige Adagio, van het Artemis werd Haydn’s strijkkwartet een van de hoogtepunten van de avond. De wervelende, fugatische finale van de compositie leverde zelfs bijna de eerste ovatie van de avond op, we waren tenslotte weer in Nederland…

De invloed van Béla Bartók op de ontwikkeling van het strijkkwartet is misschien wel net zo groot geweest als die van Haydn, zeker waar het gaat om de toepassing van technieken als sul ponticello (dicht op de kam van het instrument spelen), Bartókpizzicato of glissandi waar Haydn zijn wenkbrauwen ongelovig voor zou ophalen. De woorden “stekelig” of “hoekig” vallen wel eens als het om de muziek van Bartók gaat en die zijn ook in zijn vijfde strijkkwartet. Het Artemis Quartett speelde deze muzikale caleidoscoop met verve, van de karakteristieke, stemmige nachtmuziek-passages tot de complexe ritmiek in het Scherzo en de humoristische kwinkslagen die door het stuk verspreid zijn.

Zoals eerder vermeld speelde het Artemis Quartett hetzelfde kwartet van Schubert al eerder tijdens een indrukwekkend concert in het seizoen 2012-2013. Ook in dit werk weer mooi spel en een duidelijk begrip voor de muzikale ideeënwereld van de componist. Het kan zijn dat de herinnering aan het eerdere concert de beoordeling wat vertroebelde, maar sommige passages kwamen wat routineus over en daardoor wist het werk niet altijd de volledige aandacht op te eisen.

Uiteraard “oveerde” de zaal een mooie toegift in de vorm van een Prelude uit Das wohltemperierte Klavier bij elkaar, waarin het fijnzinnige spel van het Artemis Quartett nog eenmaal te horen was.

Concert: Juho Pohjonen – Mozart, Beethoven, Liszt & Scriabin
Datum:4 december 2013
Uitvoerende(n):Juho Pohjonen, piano
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Marco Borggreve

Foto: Marco Borggreve

Een avond gevuld met fantasieën, sonates en combinaties daarvan werd door de Finse pianist Juho Pohjonen geopend met twee stukken van Mozart. Achteraf misschien niet een al te gelukkige keuze, het massieve blok van bijna twintig minuten wilde maar niet parelen onder de handen van Pohjonen. Zowel de sonate als de fantasie miste een spanning die onontbeerlijk is voor Mozart’s nogal gretige herhalingen van thematisch materiaal en muzikale ideeën.

Wel was de subtiliteit waarmee Pohjonen de hoge registers wist te bespelen meteen merkbaar, hetgeen in het Andante van Alexander Scriabin’s “Sonate-Fantasie” (Op. 19) zeer mooi tot zijn recht kwam. Het spel van Pohjonen lijkt dan ook zeer te passen bij vergelijkbare beeldende toonkunstenaars als Debussy of Grieg. Het onstuimige tweede deel van de Sonate-Fantasie was een rommelige aangelegenheid van gebonden noten en miste een percussieve aanslag en de benodigde balans tussen beide handen.

Na de pauze volgde een zeer verdienstelijke uitvoering van de dertiende sonate, Quasi una Fantasia, van Beethoven. Jammer van de afsluitende, dissonante noot, maar het leek er desondanks wel op dat Pohjonen na de pauze beter vertrouwd was met de geprogrammeerde composities. Misschien kwam het omdat Après une lecture de Dante: Fantasia quasi Sonata uit de Années de Pèlerinage van Franz Liszt de afsluiter van de avond vormde, niet bepaald een werk dat zonder doorwrochte oefening gespeeld kan worden. Ooit werd de compositie door Liszt begonnen in de tijd dat hij nog veelvuldig als concertpianist door Europa reisde om het stuk later in Weimar verder uit te componeren. Het wil zeggen dat de sonate zowel een technisch verduiveld moeilijk virtuozenstuk is, maar eveneens doorspekt met de inventieve transformaties van muzikale thema’s waar Liszt nog steeds te weinig, maar wel steeds meer erkenning voor krijgt. Pohjonen kreeg niet altijd alle noten in het gareel, hetzelfde manco dat hem ook in Scriabin’s Presto te parten speelde, maar zette desalniettemin een bij vlagen geïnspireerde afdaling in Liszt’s toonzetting van het Inferno neer.

Op papier moet de keuze van de stukken een interessante geleken hebben, in de praktijk was Juho Pohjonen er wellicht bij gebaat geweest als de verschillen op stilistisch en technisch vlak wat minder ver uit elkaar hadden gelegen. Overigens wel een pianist om in de gaten te houden. Gelukkig geeft zijn concertprogramma blijk van een gulzige interesse in de volledige muziekgeschiedenis en hebben we hier niet te maken met de zoveelste sterpianist-in-wording met een benauwende en veilige specialisatie in negentiende eeuws repertoire.

Concert: deFilharmonie – Turangalîla-Symphonie
Datum:28 november 2013
Uitvoerende(n):deFilharmonie, Edo de Waart; Ralph van Raat, piano; Thomas Bloch, ondes Martenot
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Turanga Leela

De Blauwe Zaal in de deSingel was afgeladen vol gisteravond, hetgeen bijzonder te noemen is gezien het werk dat op het programma stond. Olivier Messiaen’s Turangalîla-Symphonie is zeker geen werk dat gemakkelijk in het gehoor ligt, maar daar leek het publiek, op een incidentele zaalverlater na, geen last van te hebben. Het concert eindigde dan ook in een – voor Antwerpen zeldzame, maar dik verdiende – staande ovatie.

Turangalîla is een ervaring, naast de complexe ritmiek en meerlagige geluidsstructuren die te ontdekken zijn is er ook een puur fysieke sensatie die alleen in een concertzaal tot zijn recht komt. Het monumentale slagwerk is ten allen tijde aanwezig en zorgt met regelmaat voor zinderende explosies van geluid. Er is een grote rol voor de piano in het stuk, waarvan de virtuoze partijen door de Nederlandse pianist Ralph van Raat met verve vertolkt werden. Messiaen heeft de gave om met ogenschijnlijk vreemde instrumentencombinaties de meest exotische, bevreemdende, maar toch zeer aangename harmonieën te componeren. Dat zeldzame talent komt ook zeker tot uiting in de partijen voor zowel ondes Martenot en piano, waarbij vaak intrigerende dubbelingen ontstaan met het slagwerk.

Het is lichtelijk bizar om te bedenken dat dit uitzinnige, symfonische werk pas na Messiaen’s meesterwerken Quatuor pour la fin du temps en Vingt regards sur l’enfant-Jésus is geschreven. Natuurlijk niet omdat het een slecht werk is, al verschilden daar indertijd de meningen over (Boulez en Stravinsky waren geen fan), maar omdat de uitzinnigheid en euforie meer passen bij een naïeve jongeman dan een man van eind dertig. De symfonie is een viering van de liefde die Messiaen hervond met Yvonne Loriod na de dood van zijn eerste vrouw, Claire Delbos.

Naast de vermeende “hoerigheid” van de muziek, hekelde Pierre Boulez de vele herhalingen in de symfonie, maar juist die repeterende, steeds complexer wordende delen en de cyclische behandeling van een aantal belangrijke thema’s bieden de nodige houvast in het werk dat net geen anderhalf uur on beslag neemt. Edo de Waart en deFilharmonie wisten gisteren dit liefdesdronken monument overtuigend neer te zetten. Wel moet gezegd worden dat de ondes Martenot, in een werk dat toch al een bombardement voor het gehoor is, soms wel heel erg de grenzen van het comfortabele op zocht qua volume in de hoge tonen. Ook de virtuoze partijen van Van Raat parelden niet altijd boven het orkestgeweld uit, maar dat is waarschijnlijk niet te vermijden in de massieve orkestratie van Messiaen. De Waart dirigeerde behoorlijk stoïcijns, zelfs tijdens de snelle delen, maar dat stond de overweldigende geluidsstructuren die opstegen uit het bijna honderdkoppige orkest niets in de weg.

Titel:How Music Works
Auteur(s):
Jaar:2012
Uitgever:Canongate
Waardering:

how-music-worksDavid Byrne begrijpt de muziek van Bach, Mozart en Beethoven niet. Dat feit staat hem echter niet in de weg om in zijn boek How Music Works regelmatig verstandige dingen over muziek te poneren, noch belemmert het zijn waardering voor klassieke muziek – John Cage komt bijvoorbeeld regelmatig ter sprake. In tien hoofdstukken behandelt de voormalig frontman van Talking Heads het muzikale landschap, van de zakelijke kanten tot en met de invloed van een concertzaal op de daar gespeelde muziek.

Met name de hoofdstukken over de invloed van de twintigste eeuwse technologie op de menselijke perceptie van muziek en musiceren in een studio zijn interessant. In de analyse omtrent opnames in de studio put Byrne vooral uit zijn eigen ervaringen, zoals de samenwerking met Brian Eno voor het onnavolgbare album My Life in the Bush of Ghosts. Er moet wel gezegd worden dat Byrne in dergelijke passages waarschijnlijk zwaar leunt op de door hem geciteerde bronnen. How Music Works is daarom bovenal een introductie tot de verschillende aspecten van de muziekwereld en Byrne pretendeert ook nergens dat hij meer wil doen dan een rondgang langs de muzikale elementen die hem persoonlijke fascineren. Wat minder geslaagd zijn de politiek getinte terzijdes en het hoofdstuk over samenwerkingen, omdat het voornamelijk over Byrne’s muzikale collaboraties gaat niet zozeer om samenspel tussen muzikanten. Het boek is geschreven in de voor Byrne kenmerkende, informele “praterige” stijl en daarom lezen zelfs de mindere passages bijzonder makkelijk.

Voor lezers die helemaal niets met de persoon David Byrne of zijn werk hebben is de pennenvrucht van Byrne wellicht een stuk minder geschikt. Hoewel hij vaak put uit zijn eigen ervaringen in de muziekwereld is How Music Works niet autobiografisch, verwacht dus geen sappige verhalen over de opheffing van Talking Heads of een onvertogen woord richting oud-collega Tina Weymouth. Persoonlijker dan een uiteenzetting over hoe Byrne zijn teksten schrijft of wat zijn overwegingen waren om een indertijd overmaats maatpak te dragen wordt het niet, niettemin boeiende materie.

Byrne is gelukkig geen mastodont die al veertig jaar hetzelfde kunstje doet en nog altijd teert op de muzikale successen uit de jaren tachtig. Zijn kijk op de muziekwereld wordt eveneens geïnformeerd door de hedendaagse ontwikkelingen, dus geen alarmerende verhalen over de MP3 als het symbool van het morele verval van de muziek en zelfs Rihanna wordt in positieve zin door Byrne aangehaald. Over de wereld van de klassieke muziek is Byrne in een van de latere hoofdstukken minder positief, al laakt hij daar voornamelijk het idee dat alleen klassieke muziek een soort tegengif tegen maatschappelijk verval kan zijn en de geldstroom die enkel voor het verhogen van de status door industriëlen in bijvoorbeeld verliesgevende operaproducties worden gepompt.

Een van de dingen die na het lezen van het boek beklijft is het optimisme van Byrne. In het slot van het boek haalt de auteur de uitvinding van Buddha Machine aan, een draagbaar apparaat dat automatisch muziek genereert op basis van negen beschikbare tonen. Zelfs het vooruitzicht van machinaal geproduceerde muziek zonder tussenkomst van een componist vervult David Byrne niet van angst, hij ziet vooral mogelijkheden. Het is dat gebrek aan angst in combinatie met een dosis positiviteit en verwondering die How Music Works tot een intrigerend boekwerk maken.

Concert: Bang on a Can All-Stars & Lee Ranaldo
Datum:9 november 2013
Uitvoerende(n):Bang on a Can All-Stars & Lee Ranaldo
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Foto: Stephanie Berger

Foto: Stephanie Berger

Niet alleen de elektrische gitaar stond centraal deze avond, maar ook de kruisbestuiving tussen klassieke muziek en rock.

Gitarist Mark Stewart beet in zijn eentje het spits af met Electric Counterpoint van Steve Reich. De gitarist staat in dit stuk, net zoals in alle andere stukken van de componist met de naam “counterpoint”, moederziel alleen op het podium en wordt ook nog eens geacht een samenspel te creëren met veertien vooraf opgenomen gitaarpartijen. Het resultaat is het prachtige, hallucinante geluidsweefsel dat zo kenmerkend is voor de muziek van Reich. Zoals bij al het werk van de componist is wel weer de vraag of de individuele expressie van de musicus er toe doet tijdens de uitvoering en of dit in het geval van Reich ook daadwerkelijk van belang is. De “counterpoint”-stukken lijken echter wel de meeste vrijheid voor de uitvoerende te bieden. Mark Stewart bracht in ieder geval de nodige “swing” in zijn optreden en zijn gitaarspel had wat scherpere randjes dan de overwegend ronde toon van Pat Metheny, zoals te horen op de opname voor Nonesuch uit 1989.

O Shut Your Eyes Against the Wind van Bryce Dessner hoorden we al tijdens een eerder concert gewijd aan Amerikaanse componisten, ditmaal in Rotterdam. Dessners stuk voor de volledige bezetting van Bang on a Can All-Stars is nog steeds een opwindende aangelegenheid, maar de akoestiek van de Blauwe Zaal in deSingel gooide roet in het eten. De uitvoering door eighth blackbird in De Doelen in Rotterdam werd gekenmerkt door een mooie balans tussen alle muzikale lijnen, in Antwerpen versmolten alle instrumenten bij vlagen echter tot een geluidssoep. De onbalans was overigens ook merkbaar in Electric Counterpoint waarbij de tape met veertien gitaren soms wat al te zeer naar de achtergrond werd gedrukt door de solist.

In Stroking Piece #1 van Thurston Moore, een van de leden van Sonic Youth, waren de rockinvloeden alomtegenwoordig, beginnend met de onverbiddelijke percussie en eindigend in een bevredigend crescendo van instrumentaal lawaai. Een heel programma vol met dit soort stukken zou vooral op de zenuwen werken, maar in dit geval was Moore’s werk een waardige afsluiter van het eerste deel van de avond.

De verrassing van het concert kwam na de pauze in de vorm van Snakes en Ladders, gecomponeerd door Fred Frith, oprichter van de band Henry Cow, maar nu voornamelijk componist voor ensembles en solisten en hoogleraar muziek aan Mills College in Californië. Het stuk van Frith is moeilijk te beschrijven, maar overduidelijk is de invloed van de jazz en Frith’s gave om prachtige harmonieën en dissonanten uit verschillende instrumentenparen te destilleren. De klarinettist, Ken Thomson, had in ieder geval een goed moment om zijn kunde als muzikant tentoon te spreiden in de venijnige en spannende klarinetpartijen.

Van de drie miniaturen van David Longstreth, die deel uitmaakt van de band Dirty Projectors, slaagden de laatste twee het beste. Als de titels van Longstreth stukken enige relatie met de muziek hebben dan leek Matt Damon vooral elegie, doorspekt met korte, muzikale citaten en Breakfast at J&M een visie op de stadse hectiek in de ochtend.

Er bestond de angst dat een avondvullend programma met elektrische gitaar vooral zou gaan bestaan uit een flinke bak overstuurde gitaarherrie. Het was uiteindelijk Lee Ranaldo, eveneens onderdeel van Sonic Youth en aanwezig op het podium als gastgitarist, die in het slotstuk gehoor gaf aan die definitie met How Deep are Rivers. Zou je de vijf voorafgaande stukken nog als vriendelijk of zelfs gemoedelijk kunnen beschrijven, dan was Ranaldo bij vlagen ronduit gemeen. Even leek het er op dat Ranaldo als een soort gitaartovenaar uitentreuren zijn instrument zou gaan bekloppen met allerhande vreemde voorwerpen terwijl Bang on a Can All-Stars wat drones op de achtergrond moest verzorgen. Toen het stuk goed en wel op gang was bleek het Ranaldo vooral te gaan om gigantische geluidsclusters waar de leden van het ensemble met enige regelmaat korte flarden rockidioom overheen speelden. Dergelijke geluidsmassa’s zijn immer indrukwekkend, maar een te vaak beproefde muzikale methode en bijvoorbeeld al tot in het extreme doorgevoerd door een band als Sunn O))). Een tweede compositie van Fred Frith als toegift was wellicht een mooiere afsluiter geweest.

Concert: Quator Danel & Jean-Efflam Bavouzet
Datum:7 november 2013
Uitvoerende(n):Quator Danel ; Jean-Efflam Bavouzet
Locatie:deSingel

Quatuor DanelAl te vaak zie je muzikanten de meest prachtige muziek spelen alsof ze een brood aan het smeren zijn: ongeïnteresseerd en routineus. Applaus in ontvangst nemen en snel weer naar huis. Daar was gelukkig vanavond niets van te merken in DeSingel bij het Quator Danel.

Danses Sacrées et Profanes van Debussy, speciaal geschreven voor chromatische harp, maar dan het arrangement voor piano. De sympathieke Franse pianist Jean-Efflam Bavouzet vervoegde het Quator Danel voor deze lichte opening. Al snel bleek er echter een probleem met de balans van het geluid. De piano zat achter het viertal, maar overstemde de vioolpartijen. Door de snelle chromatische lopen (die een harp moesten voorstellen) ontstond er een geluidsbrei waar de strijkers niet doorheen konden prikken. Er werd na de twee dansen dan ook een beetje ongelukkig door de dame naast mij gezegd ‘jammer dat ik de violen niet kon horen’.

Ook het begin van Debussy’s strijkkwartet in G ging de mist in. Het openingsthema werd veel te snel en zeer rommelig aangezet. En toen ging er ineens een belletje rinkelen bij de mannen van het Quator Danel: we hoeven niet zoveel moeite te doen, de akoestiek is prima dus we kunnen dit spelen alsof we in een studio zitten. Na pakweg vier maten van het strijkkwartet kwamen eindelijk de kleuren naar boven, ieder instrument vond zijn draai en kwam het echte werk aan de oppervlakte.

De wonderbaarlijke violonist Marc Danel trok alle aandacht: al zijn ledematen (vooral de onderste) gingen alle kanten op, en de partituren werden een paar keer bijna omver gestampt. In heel inspannende gedeelten zag je hem helemaal in zijn spel opgaan en de meest prachtige klanken uit zijn instrument persen. Een ware inspiratie voor iedereen die hem bezig zag. Ook altviolonist Vlad Bogdanas produceerde loepzuivere klanken die zelfs met laag volume door merg en been gingen. Cellist Yovan Morkavitch hield het hele ensemble perfect bijeen en kon met een constante glimlach op zijn gezicht de moeilijkste passages aan. Alleen tweede violonist Gilles Millet bleef de hele avond een beetje op de achtergrond gedrukt, maar ook bij hem gingen de benen bij moeilijkere passages de hoogte in.

Het strijkkwartet werd foutloos gespeeld. De furieuze pizzicato’s in het tweede deel klonken alsof ze elektrisch versterkt werden, zo hard schalden ze door de zaal. Maar het was vooral het prachtige derde deel dat zorgde voor een kippevelmoment van begin tot eind. De vier leden van het kwartet gingen helemaal in het spel op, en je zag ze zichtbaar genieten van elk moment. Het samenspel was compleet. Het strijkkwartet is op zich al een magistraal stuk, maar als het op zo een manier gespeeld wordt, dan is het een onvergetelijk moment.

Na de pauze vervoegde Bavouzet het strijkkwartet weer voor Cesar Francks pianokwintet in F. Blijkbaar was er tijdens de pauze gepraat, want nu was de balans tussen piano en strijkers wel goed. Elk instrument kreeg zijn plaats en opnieuw hing er magie in de lucht. Vooral in het derde deel, dat een aanstekelijk ritme bevat, wiegden de drie vioolstrijkers in unisono heen en weer (de cellist deed ook mee maar werd een beetje door zijn instrument beperkt) en bij de grote accenten op het einde van het stuk vlogen de strijkstokken de lucht in.

Maar nog was het niet gedaan. Hadden de muzikanten begrepen dat het eerste stuk een beetje de mist in was gegaan? Want hop, daar kwamen de danse sacrée weer voorbij, en dit keer wel met de juiste geluidsbalans. Het kan inbeelding zijn, maar de glimlach op het gezicht van de muzikanten was van heel de avond niet zo groot geweest.

Het spelplezier droop elke seconde van het gezicht van de muzikanten af, en heel het publiek reageerde erop. Tijdens de pauze en na het concert werden de net gespeelde deuntjes nog duchtig nageneuriet, en het lange applaus (zonder staande ovatie) werd dankbaar in ontvangst genomen. Een zeer memorabele avond die bewijst dat kamermuziek, met plezier gespeeld, zonder probleem een grote zaal kan vullen.

Dit concert werd opgenomen door Klara en uitgezonden op 17 december 2013 om 20 uur in het programma ‘Klara Live’.