Titel:Zomergasten - Reinbert de Leeuw
Regisseur:Peter van Ingen
Jaar:2014
Omroep:VPRO
Waardering:

Zomergasten - Reinbert de LeeuwZomergast Reinbert de Leeuw (componist, pianist en dirigent) bekende bij aanvang van het programma groot en kritisch liefhebber te zijn van het concept Zomergasten. Zijn ideale aflevering was er een met een duidelijke rode lijn. In het geval van De Leeuw laat die rode lijn zich het best beschrijven als een drie uur durende kroniek van (muzikale) grensverleggers.

De Leeuw toonde zich een bevlogen verteller over muziek, maar het was duidelijk dat hij nauwelijks wilde praten over zijn persoonlijke leven. Er waren natuurlijk enige terloopse, biografische noten in een voornamelijk muziekhistorische vertelling, maar de dagelijkse werkelijkheid (politiek, biografisch, of anderszins) werd zoveel mogelijk buiten de deur gehouden. Op enig moment kwam echter de gewraakte biografie van De Leeuw door Thea Derks ter sprake en op dat moment wist presentator Wilfried de Jong toch enig persoonlijk commentaar te ontfutselen. Het volstaat te zeggen dat Reinbert de Leeuw geenszins gelukkig is met het boek en zich zelfs verraden voelt door de auteur.
Een fragment uit de documentaire Imperfect Harmony, over vriend Louis Andriessen, ontlokte bij De Leeuw vrij bittere (en terechte) kritiek op het Concertgebouworkest. De arrogante houding van het Concertgebouworkest ten opzichte van Andriessens muziek, geïllustreerd door beelden van schamperende orkestleden en de weinig gemotiveerde dirigent Mariss Jansons, staat haaks op de visie van De Leeuw op het kunstenaarschap. De musicus is in zijn visie een dienstbare interpretator, die nimmer ijdeltuiterig de componist en zijn muziek in de weg moet gaan staan. De dirigent? Een overschat beroep…

De schalkse vraag van De Jong over verliefdheid (was De Leeuw soms een beetje verkikkerd geraakt op goede vriendin Barbara Sukowa?) werd door De Leeuw vrij snel en een beetje korzelig weggewuifd. Het onderwerp ouderdom (De Leeuw is 75), naar aanleiding van beelden van een dementerende Misha Mengelberg, maakte hem vooral zeer ongemakkelijk. Muziekliefhebber Wilfried de Jong drukte nergens in zijn interview te hard door. De ongemakkelijke vragen werden veelal als plaagstoot gebracht en daarom was het voor de bescheiden De Leeuw eenvoudig om deze te deflecteren en het gesprek te sturen naar de verhalen over zijn muzikale helden.

De avond was voor de grensverleggers die de taal van de muziek openbraken in de loop van de twintigste eeuw (Arnold Schoenberg, John Cage), of magistrale vertolkers die De Leeuws ideaal van de dienstbare artiest ten volle omarmden (Sviatoslav Richter, Elsie de Brauw). Aan de hand van Stravinsky’s Le Sacre du Printemps en Schoenbergs tweede strijkkwartet analyseerde De Leeuw op scherpe wijze de bevrijdende werking van de muzikale ideeën vanaf de vorige eeuwwisseling.
Bij aanvang van het programma merkte De Leeuw op dat hij nogal had moeten snijden in het door hem gekozen materiaal, dus was er helaas niet genoeg tijd om voor ieder onderwerp ook beeld en geluid te presenteren. Om die reden moesten Charles Ives, die De Leeuw bevrijdde van de verlammende werking van het strenge serialisme en Franz Liszts Via crucis (een obsessie van dertig jaar) het doen met een eervolle vermelding. Daar stond dan wel weer prachtig beeld van Olivier Messiaen tegenover die met zijn vrouw vogelgezang verzamelde in het bos, of het portret van Galina Ustvolskaya, componiste van een desolate klankwereld die bij uitvoering fysieke pijn teweegbrengt bij de muzikant.

Na drie uur lang heerlijke, elitaire cultuur – van het soort waar in Nederland een vocale meerderheid graag zijn gal over mag spuien – eindigde Reinbert de Leeuw treffend met een publieksfavoriet; Erbarme dich, mein Gott uit Bachs Matthäus-Passion. “Hors concours”, aldus De Leeuw die daarna zichtbaar geëmotioneerd het glas hief met Wilfried de Jong.

De volledige aflevering van Reinbert de Leeuw in Zomergasten is te bekijken via Uitzending Gemist.

Titel:Imperfect Harmony
Regisseur:Carmen Cobos
Jaar:2014
Omroep:AVRO
Waardering:

Imperfect HarmonyLouis Andriessen is waarschijnlijk de grootste, nog levende Nederlandse componist. Het begin van Carmen Cobos’ documentaire Imperfect Harmony is daarom enigszins onwerkelijk. De componist betreedt namelijk ietwat weifelend en slechts gewapend met een plastic zak van een alombekende slijterij de artiesteningang van het Amsterdamse Concertgebouw. Niet het meest voor de hand liggende beeld behorende bij een gelauwerde maestro als Andriessen.

Speciaal voor het 125-jarig jublieum van het Concertgebouworkest schreef Louis Andriessen een stuk voor symfonieorkest. Bijzonder, omdat Andriessen in de jaren zestig het componeren van dergelijk werk had afgezworen. Als een van de Notenkrakers, het collectief van de jonge componisten Andriessen, Jan van Vlijmen, Misha Mengelberg, Reinbert de Leeuw en Peter Schat, verstoorde hij in 1969 zelfs een uitvoering van Bernard Haitink en het Concertgebouworkest als protest tegen het – in hun ogen – verouderde instituut. Mede dankzij zijn imposante oeuvre vanaf de jaren zeventig is er bijna geen betere exponent van de ‘ensemblecultuur’ in de Nederlandse muziek denkbaar dan Louis Andriessen.

Het mag geen verrassing heten dat Andriessen bedenktijd nodig had voor de commissie en er uiteindelijk zeven jaar over deed om tot een eindresultaat te komen: Mysteriën, een stuk geïnspireerd door de geschriften van de vijftiende eeuwse mysticus Thomas a Kempis. De documentaire van Cobos volgt de vijfdaagse repetitie tot aan de première. Wat de film zo interessant maakt is de zelfverklaarde, gebrekkige affiniteit van Andriessen met het symfonieorkest als muzikaal medium en de zeer moeizame relatie van Andriessen met het Concertgebouworkest, met name met chefdirigent Mariss Jansons.

In de interviews met Andriessen die de documentaire doorsnijden wordt mooi duidelijk hoe lastig hij het vindt om niet te kunnen samenwerken met individuele musici die hij goed kent. De instrumentengroepen in het klassieke symfonieorkest hebben voor hem allemaal hetzelfde karakter. “Wij zijn een symfonieorkest”, zo karakteriseert Andriessen het door hem ervaren gebrek aan individualiteit. Het is uitermate spijtig dat uitgerekend Jansons de dirigent is van de wereldpremière van Mysteriën. De dirigent staat vooral bekend als specialist in symfonieën uit de eerste helft van de twintigste eeuw en vroeger, maar moet zich dan wagen aan een stuk dat weinig gemeen heeft met de klankwereld van Mahler of Rachmaninov. Geen gelukkige combinatie.

De karakters van Jansons en Andriessen botsen volledig tijdens de repetities. Het stuk is duidelijk een verplicht nummer voor Jansons, een man die overigens gezegend lijkt te zijn met weinig geduld gezien de gehaaste bespreking van de partituur met Andriessen. Wat volgt is veel gefrons van Andriessen, die klaagt over geluidssoep en twijfelt aan de toewijding van de orkestleden, die soms inderdaad wat moedeloos, verward of zelfs schamperend in beeld komen. Na een opmerking van Jansons over een mogelijk verkeerd geplaatste noot in de partituur, mompelt Andriessen: “Schoolmeester. Het wordt nooit wat. Zeikerd.” Uiteindelijk bekent de componist tegen de camera dat hij op zoek is naar de minst slechte uitvoering. De toon is gezet.

Naast de scènes met een wat verbitterde Andriessen zijn er ook mooie momenten. Zo kan de componist het niet laten om op het podium te klimmen en details te bespreken met individuele orkestleden. Verder refereert hij regelmatig aan zijn vader Hendrik, eveneens een componist van formaat, wiens muziek ook is verwerkt in Mysteriën.

Het Concertgebouworkest slaat zich uiteindelijk zonder al te veel kleerscheuren door de première heen en na de plichtmatige hoffelijkheden zijn componist en symfonieorkest eindelijk van elkaar verlost. De internationale verjaardagstournee van het orkest die daarna volgde komt niet meer aan bod in de film. Waarschijnlijk omdat enkel Richard Strauss’ Ein Heldenleben op het programma prijkte, het speciaal geschreven verjaardagswerk was slechts eenmaal op de première in Amsterdam te horen, ondanks de zeer lovende kritieken na afloop. De ogenschijnlijke respectloosheid jegens Louis Andriessen en het jubileumwerk ontging gelukkig ook anderen niet. Misschien wordt het weer eens tijd om, net zoals de Notenkrakers in 1969, met een arsenaal aan toeters en ratels in het Concertgebouw te gaan zitten bij de zoveelste uitvoering van een Mahler symfonie met Jansons achter de lessenaar…

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Three Journeys Through Dark Landscapes
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Three Journeys Through Dark LandscapesThree Journeys Through Dark Landscapes staat in het teken van onderdrukte componisten, een gegeven dat helaas te vaak opduikt in de twintigste eeuw. Simon Rattle heeft in deze aflevering gekozen voor drie componisten die hun originaliteit wisten te behouden, ondanks de desastreuse politieke bemoeienis met muziek in de diverse dictatoriale regimes vanaf het begin van de twintigste eeuw.

Van Béla Bartók klinken de mysterieuze geluiden van Blauwbaards Burcht, een opera die volgens Rattle geen precedent kent en een duister portret van iemands (Bartóks) ziel schetst. Rattle stipt hier ook Bartóks fascinatie voor volksmuziek aan. Die volksmuziek is een rode draad door Bartóks oeuvre en daarom kan Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta ook niet onbenoemd blijven. In Rattles lezing is het een werk voor een orkest dat doormidden is gespleten en waar flarden volksmuziek in een contrapuntische verhouding tegen elkaar uitgespeeld worden. Ook is er een nieuwe benadering van de strijkers te herkennen. De partijen voor strijkers ‘zingen’ niet langer, maar lijken eerder te ‘spreken’, hetgeen de muziek een percussief karakter geeft. Het stuk is een viering van de volksmuziek, waarbij de nadruk op de ruwe en de scherpe kanten belangrijker is dan mooiigheid.
Dan slaat voor het eerst in deze aflevering van Leaving Home het noodlot toe; de politiek uitgesproken Bartók moet vluchten voor het oprukkende nazisme. Zijn verbanning voert hem naar de Verenigde Staten, een land waar hij niet kan aarden en zijn terminale ziekte gediagnosticeerd wordt. Het is ook het land waar hij het Concert voor Orkest voltooid. Een werk waarin Béla Bartók volgens Rattle weemoedig terugkijkt op de volksmuziek van vaderland Hongarije en op zijn eigen muziek door te citeren uit Blauwbaards Burcht in een van de latere delen van het concert.

In een rijtje met componisten die hebben geleden onder totalitaire regeringen kan Dmitri Shostakovich natuurlijk niet ontbreken. Na de revolutie bestond er korte tijd een periode van onbegrensde mogelijkheden voor kunstenaars, maar op het moment van Shostakovich’ volwassenheid als componist was deze atmosfeer van experiment geenszins meer aanwezig. De première van zijn Symfonie No. 4 wordt geannuleerd, mede vanwege de notie van de compositie als een wild en gevaarlijk werk. Het verzet van Shostakovich tegen het verstikkende artistieke klimaat in Sovjet Rusland wordt door Simon Rattle uitgelicht met een karakteristiek fragment waarin Shostakovich de musicus overduidelijk als automaton neerzet; een gruwel voor de Russische componist.
De daaropvolgende Symfonie No. 5 lijkt aan de oppervlakte Sovjetmuziek, maar is geschreven in een gecodeerde stijl die blijk geeft van onderhuids verzet, aldus Rattle. Dat verzet is bijvoorbeeld merkbaar in het midden van het laatste deel, waar Shostakovich zijn eigen lied Vozrozhdenije op tekst van Alexander Pushkin citeert.
Als laatste komt de Symfonie No. 14 aan bod, een troosteloze beschouwing op de dood. Een deel van het werk wordt doorsneden met beelden van Stalin, waarmee de symfonie een persoonlijke afrekening van Shostakovich met zijn kwelgeest zou kunne zijn, zo lijkt Rattle te suggereren.

Het is niet vreemd dat Witold Lutosławski de afsluiter van de aflevering vormt; de liefde van Simon Rattle voor de muziek van de Poolse componist is vrij bekend. Het verhaal van Lutosławski gaat in essentie over een componist die zijn eigen weg tracht te gaan in een klimaat waar kritiekloze, nationalistische muziek de enige geaccepteerde vorm is. De politiek zeer geëngageerde Lutosławski schreef naar eigen zeggen apolitieke muziek, maar Rattle kan niet geloven dat de muziek niet beïnvloed is door de situatie in Polen. Wat volgt in het laatste deel van de documentaire is een spoedcursus over het oeuvre van de componist en zijn verhouding met tijdgenoten als John Cage. Het segment waarin Rattle met het City of Birmingham Symphony Orchestra de aleatorische passages in Lutosławskis muziek repeteert en de daaropvolgende verwarring is erg amusant.

Als enige van de drie componisten kent de levensloop van Witold Lutosławski een gelukkig einde, na de val de Sovjet Unie vierde hij internationaal triomfen als componist wiens stijl ook volledig vrij was van enige politieke repressie. Het zijn zaken waar Bartók en Shostakovich gedurende hun leven alleen van konden dromen.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Colours
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home — Colours“Klankkleur” is, zeker voor leken, een lastig begrip in de muziek. Met de aflevering Colours in de serie Leaving Home doet Simon Rattle een dappere poging om muzikale kleur te definiëren. Of hij daar ook daadwerkelijk in slaagt of niet, het valt niet te ontkennen dat de selectie werken van voornamelijk Franse componisten wel degelijk anders klinkt dan de muziek van hun tijdgenoten.

De impressionisten Claude Debussy en Maurice Ravel leken als twintigste eeuwse muziekvernieuwers te zijn vergeten door Rattle in de voorgaande afleveringen, in Colours is er eindelijk ruim aandacht voor de klanken van beide meesters. Rattle spreekt over de warmte van het koper in Prélude à l’après-midi d’un faune van Debussy en de sensualiteit van de magistrale zonsopgang in Ravels Daphnis et Chloé. Het zijn beeldende werken die meer over textuur dan over de formele vorm en muzikale regels gaan, zoals dat in de Duitse traditie wel vaak het geval is.

Wederom is daar Stravinsky, die voor de schandaalpremìere Le Sacre du Printemps met De Vuurvogel triomfen vierde in Parijs. De muziek voor De Vuurvogel bevat een groot aantal twintigste eeuwse fascinaties, waaronder die voor het exotische, het oriëntaalse en de (vaderlandse) volksmuziek. Volgens Rattle is de balletmuziek daarnaast een palet van briljante, fonkelende kleuren.

Gezien de nationaliteiten, woonplaats of inspiratiebronnen van de geselecteerde componisten lijkt de focus op klankkleur een voornamelijk Franse bezigheid. Een mooie uitzondering is daarom de opname van Schoenbergs Farben uit Fünf Orchesterstücke, omdat Schoenberg normaliter perfect in het Duitse rijtje van strenge vormvernieuwers past. Het is een muzikale schildering, waarbij er niet zozeer een verandering in noten plaats vindt maar eerder een evolutie in orkestratie.

Op latere leeftijd orkestreerde Pierre Boulez zijn Notations voor piano en het werk is een voortzetting van de orkestrale technieken van Debussy, Ravel en Schoenberg. In de composities van zijn voorgangers wemelt het van de kleine accenten, gespeeld door diverse instrumenten of instrumentgroepen die nauwelijks hoorbaar, maar desondanks zeer essentieel zijn. Boulez voert het idee van het componeren van bijna subliminale klanken verder door in Notations waar de leden van het orkest bijna solistisch hun eigen partijen spelen. Het resultaat is een gigantische wolk van klanken ontstaat, een speeltuin van sonoriteit.

De letterlijke betekenis van “kleur” wordt door Simon Rattle ook niet vergeten. Olivier Messiaen, als componist en docent een schakel tussen de oude garde (Ravel, Debussy) en de nieuwe (Boulez, Xenakis, Stockhausen), nam heel bewust kleuren waar bij muzikale akkoorden – en hij was zeker niet de enige componerende synestheet (zie ook Alexander Scriabin). In een aantal korte interviewfragmenten met Messiaen wordt mooi duidelijk hoe letterlijk en natuurlijk die kleurwaarneming voor hem was.

Toru Takemitsu zou gezien kunnen worden als een moderne Japanse Debussy. Rattle benoemt regelmatig gedurende de documentaire het cinematografische karakter van het werk van bijvoorbeeld Debussy, ook al stond de film als medium nog in de kinderschoenen gedurende diens leven. Voor Takemitsu vormden films zijn venster op de mensheid en andere culturen en in die hoedanigheid beïnvloedden ze ook zijn composities. Bij het horen van Dream/Window zijn de invloeden van de Franse impressionisten en de Japanse muziek meteen duidelijk. Het is een extreem “ruimtelijk” werk, of zoals Takemitsu het zelf beschreef als een “zee van tonaliteit waar vele pantonale akkoorden uit voortvloeien”.

De gekozen filmbeelden in deze aflevering waren opvallend overbodig. Inmiddels vormen ze een karakteristiek element in de serie en het vormt niet altijd een positieve toevoeging. De overbodigheid in dezen is misschien niet zo vreemd gezien het beeldende karakter van de behandelde muziek. Liever meer scènes waarin Rattle het orkest dirigeert, dan generiek beeldmateriaal van zeilende mensen.

Ondanks de keur aan sprekend voorbeeldmateriaal ben je als kijker aan het einde van de documentaire niet veel meer wijzer geworden over wat “klankkleur” nu daadwerkelijk is, wel is duidelijk dat een groot aantal componisten zeer effectief gebruik maakten van het nevelige fenomeen.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Rhythm
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - RhythmIn de openingsaflevering van Leaving Home leek het erop alsof presentator en dirigent Simon Rattle braaf een chronologisch overzicht van de muzikale ontwikkelingen in de twintigste eeuw wilde presenteren. Het tweede deel maakt echter duidelijk dat Rattle eerder geïnteresseerd is in de veranderende grondslagen die de nieuwe muziek van de twintigste eeuw met elkaar verbinden. Ritme is een van die grondbeginselen en om te bewijzen hoe zeer de ideeën over ritme vanaf het eind van de negentiende eeuw zijn geëvolueerd laat Rattle een keur aan interessante componisten de revue passeren.

Uiteraard is het Igor Stravinsky die met Le Sacre du Printemps als eerste aan bod komt. Een belangrijker breekijzer voor het openwrikken van de geijkte ritmische structuren is er niet. In Simon Rattles woorden is Le Sacre “the vessel of an exhausted era cracking open”; een afrekening met de ritmische regelmaat van het verleden.

Dat Rattle verder kijkt dan de gedoodverfde revolutionairen als Stravinsky blijkt uit de namen van Edgar Varèse, György Ligeti en Conlon Nancarrow, die ook aan bod komen. Varèse is een componist wiens naam door velen als inspiratiebron genoemd wordt, maar zijn muziek hoor je amper. In de documentaire is Ionisation opgenomen, een levendige verklanking van het metropool.
Van Ligeti is zijn bekende Atmosphères te horen, een werk waarin de traditionele maatverdeling geen enkele betekenis meer heeft. Het stuk wordt in beeld gebracht met close-ups van de instrumenten en dan blijkt, voornamelijk bij de strijkers, dat er muzikaal veel meer aan de hand is dan op het eerste gehoor merkbaar.
Conlon Nancarrow is de obscuurste componist van wie een werk voor pianola te horen is. Het is ook het moment waarop er even aan jazz gerefereerd wordt. Het is jammer dat de ontwikkeling van jazz en de kruisbestuiving met andere muzikale stijlen niet prominenter naar voren komt, zeker in een aflevering over ritme.

Niet-Westerse ritmiek speelt een belangrijke rol in de tweede helft van het programma. Ten eerste is daar de pure kracht van ritmiek, samengevat in Music for pieces of wood (gek genoeg niet Drumming) van Steve Reich, waarbij Afrikaanse invloeden een grote rol innemen.
Het wordt in dit laatste segment van Leaving Home ook eens te meer duidelijk dat de invloed die de optredens van gamelan ensembles tijdens de diverse wereldtentoonstellingen gehad moeten hebben op componisten niet onderschat mag worden. De generatie componisten na Ravel en Debussy gaat veel verder dan hun avontuurlijke wegberijders. Het oriëntalisme van Messiaen en Boulez, richt zich niet alleen op de klanken en melodieën maar in het geval van Boulez’ Rituel in memoriam Bruno Maderna kent het bijvoorbeeld ook zijn weerslag op de samenstelling en “gedrag” van het ensemble.

Afsluiter van de aflevering is de Turangalîla-Symphonie van Olivier Messiaen, een buitenissigere viering van ritmische complexiteit kan men zich bijna niet wensen en het werk toont ook duidelijk dat in de twintigste eeuw het vertrouwde ritme van de hartslag of de menselijke looppas al snel geen vanzelfsprekende basis vormde in de ontwikkeling van nieuwe muziek.

Titel:Leaving Home - Orchestral Music in the 20th Century, Dancing On A Volcano
Regisseur:Peter West, Barrie Gavin, Deborah May
Schrijver(s):Simon Rattle
Jaar:1996
Omroep:ArtHaus
Waardering:

Leaving Home - Dancing on a VolcanoLeaving Home is een reeks muziekdocumentaires die dirigent Simon Rattle in de jaren negentig maakte. Het is een overzicht van de muzikale ontwikkeling in de twintigste eeuw en in dat opzicht een mooie audiovisuele aanvulling op het boek The Rest is Noise van Alex Ross, waar grofweg dezelfde componisten behandeld worden.

Rattle begint de eerste episode van zijn reeks, Dancing on a Volcano, met het positioneren van Richard Wagners Tristan en Isolde als de drijvende kracht achter het openbreken van de tonaliteit. Vanaf dat punt voert Rattle de kijker langs Mahler en Strauss’ verontrustende opera Elektra, maar veruit de meeste aandacht krijgen Arnold Schoenberg en zijn pupillen Anton Webern en Alban Berg.

Het prettige is dat er in Leaving Home veel ruimte is voor de muziek. In andere documentaires wil het nog al eens bij een spervuur aan korte fragmenten blijven, maar in dit geval neemt Rattle de tijd om samen met het City of Birmingham Orchestra diverse werken ten gehore te brengen, waarbij het Vioolconcert van Berg en Schoenbergs Verklärte Nacht de hoofdmoot vormen.

De invloeden van de beeldende kunst of politiek worden ook niet vergeten. Een favoriet stijlmiddel in de documentaire is om details van contemporaine schilderijen te tonen – bijvoorbeeld Egon Schiele in combinatie met fragmenten uit de Fünf Orchesterstücke van Schoenberg. Die keuze werkt niet altijd, maar is nog altijd beter dan het versnijden van filmbeelden van spuitende fonteinen met een aria uit Elektra.

Wat de serie voornamelijk de moeite van het bekijken waard maakt zijn de mijmeringen van Simon Rattle aan de piano. Waar de documentaire muziekhistorisch gezien voornamelijk aan de oppervlakte blijft, verzorgen de korte passages waarin Rattle zijn interpretatie van het werk van de behandelde componisten geeft en de door hem gedirigeerde stukken Leaving Home de benodigde meerwaarde.

Titel:The Art of Piano - Great Pianists of 20th Century
Regisseur:Donald Sturrock
Schrijver(s):Christian Labrande, Donald Sturrock
Jaar:1999
Waardering:

The Art of PianoIn “The Art of Piano” komen de grootste pianisten uit de 20ste eeuw aan bod, beginnend bij Ignacy Paderewski en eindigend bij Claudio Arrau. De documentaire legt vooral de nadruk op het spel van de pianisten, op basis van een grote hoeveelheid filmmateriaal uit diverse archieven. Mooi zijn bijvoorbeeld de beelden van Vladimir Horowitz uit een geluidsloze film waarin zijn hoogst eigen, geoliede pianotechniek perfect zichtbaar wordt. Voor de liefhebber van pianomuziek zal de documentaire niet al te veel nieuwe inzichten bieden, daarvoor zijn de korte interviews met hedendaagse pianisten te algemeen en de selectie pianisten te beroemd – het gaat tenslotte om de grootheden uit de 20ste eeuw.

Aangezien “The Art of Piano” vooral een chronologisch overzicht van fragmenten is, blijven kleine porties uit de film dan ook het meest beklijven. Opvallend is bijvoorbeeld dat de relatief onbekende Josef Hofmann bijna unaniem gezien wordt als het, tot op heden, onovertroffen piano genie door zijn hedendaagse collega’s. ((Stephen Hough is wat genuanceerder.)) Voor Glenn Gould is er ook aandacht in de documentaire. De eruditie en welbespraaktheid van Glenn Gould wekken bij mij altijd enige verbazing, vooral omdat het zo haaks staat op het beeld dat van Gould bestaat; een te luid neuriënde, licht geniale zonderling met een hekel aan Mozart. Zo zit de documentaire vol met kleine curiositeiten. Misschien is het als narratief geheel niet zo’n geslaagde film, maar op detailniveau valt er veel te genieten.

Tot slot, Arturo Michelangeli. In de “The Art of Piano” wordt hij geïntroduceerd als een ijdele kwibus die met name aandacht had voor zijn algehele voorkomen het pommaderen van zijn kapsel. In de documentaire toont men echter een opname, waarvan de montage enigszins duizelingwekkend is, van een prachtige uitvoering van de Sonate in B mineur van Domenico Scarlatti.

Titel:Wagner & Me
Regisseur:Patrick McGrady
Schrijver(s):Patrick McGrady
Jaar:2010
Omroep:BBC
Waardering:

wagner and me“Wagner & Me” gaat bovenal om de liefde van Stephen Fry (komiek, schrijver, presentator, etc.) voor de muziek – of liever gezegd: het totaaltheater – van Richard Wagner. Het is eigenaardig om te zien hoe zeer Fry, normaliter ietwat uitgestreken en altijd gevat, niet veel meer kan dan stamelen als hij op het podium in Bayreuth staat of de openingsakkoorden van “Tristan en Isolde” hoort. Op een gegeven moment staan er drie Walkuren met vleugels van plexiglas op een decorstuk van ongeverfd spaanplaat de meest extreme vocale uithalen ten gehore te brengen en Fry kan niets anders dan vol bewondering toekijken. Het is misschien moeilijk voor te stellen waar zulke vervoering precies vandaan komt, zeker voor hen die niet van opera of Wagner in het bijzonder houden, maar de Meester van Bayreuth lijkt zulke extreme emoties nou eenmaal los te maken bij wie er ontvankelijk voor is.

De documentaire is op zijn interessantst als Fry samen met een kenner het muzikale vernuft van Richard Wagner in kaart brengt aan de hand van “Tristan en Isolde”. Vermakelijk is ook zijn bezoek aan Bayreuth alwaar de voorbereidingen van de Bayreuther Festspiele in volle gang zijn. Het interview met een van de organisatoren van het festival, Eva Wagner-Pasquier, over haar overgrootvader verloopt bijzonder stroef. Fry tracht tevergeefs allerlei romantische ideeën te verbinden aan de organisatie van het Wagner festival door twee vrouwelijke afstammelingen van Richard Wagner, maar Eva Wagner-Pasquier is of te gehaast, of te ongeïnteresseerd om er inhoudelijk op in te gaan. Of zou die vermeende Wagneriaanse onvriendelijkheid toch van generatie op generatie doorgegeven worden?

Minder geslaagd zijn Fry’s pogingen om de problematische verhouding tussen Richard Wagner, zijn muziek en Adolf Hitler te analyseren en nuanceren. De komiek is zelf van Joodse komaf en vraagt zich in de film af of hij daarom de muziek van Wagner eigenlijk wel mooi zou mogen vinden vanwege de associatie van Wagner met het nazisme. Gedurende de documentaire blijft dit schuldgevoel echter nogal abstract, vooral omdat Fry met wijdopen ogen van de ene verrukking in de andere valt. Zijn gesprek met celliste Anita Lasker-Wallfisch is het enige moment waarop de wroeging van Fry geen excuus lijkt om de donkere kanten van Wagner te behandelen.
Lasker-Wallfisch was in Auschwitz onderdeel van het Vrouwenorkest, hetgeen haar redde van de gaskamers, en speelde Robert Schumanns “Träumerei” voor de beruchte Josef Mengele. Zij stelt in “Wagner & Me” twee relevante vragen aan Stephen Fry. Ten eerste waarom hij specifiek in Bayreuth een opera van Wagner wil zien, aangezien die plaats terecht een beladen historie heeft met betrekking tot het nazisme. En waarom hij zich eigenlijk uren bloot zou willen laten stellen aan allesdoordringend gegil…

Anita Lasker-Wallfisch is duidelijk geen liefhebber van opera, ik ben dat ook niet, maar de documentaire is toch zeer zeker het bekijken waard voor eenieder die van muziek houdt. Bij de operapassages uit de film kunt u het geluid desgewenst gewoon wat zachter zetten.