Titel:Shostakovich: A Life Remembered
Auteur(s):
Jaar:1994, 2006
Uitgever:faber and faber
Waardering:

Shostakovich: A Life Remembered van celliste Elizabeth Wilson is geen biografie, maar een verzameling korte verhalen en interviews over componist Dmitri Shostakovich, zoals verteld door familie, vrienden en kennissen.

Het boek is niet strikt chronologisch opgebouwd en daarom is het soms lastig om een heldere tijdlijn te vormen van Shostakovich’ leven. Veel anekdotes refereren bijvoorbeeld aan zaken die pas later verdere invulling krijgen. Maar het is Wilson er dan ook niet om te doen om een volledige biografie op te tekenen. De verhalen over Mitya – zoals veel intimi hem noemen – zijn niet altijd even levendig en komen niet verder dan een opsomming van namen en jaartallen. Goede vrienden als Mstislav Rostropovich en Isaak Glikman, die ook lang de secretaris van de componist was, schilderen een veel kleurrijker beeld van de componist.

Enige herhaling is onvermijdelijk als je een groep mensen vraagt iets op te rakelen over een goede bekende. De veelvuldigheid waarmee men refereert aan de tics van Shostakovich gaat soms wat vervelen. Je zou bijna gaan denken dat de beste man zo’n nerveus wrak was, dat het een wonder mag heten dat hij vijftien symfonieën schreef. Anderzijds levert het wel mooie karakterinzichten op, zoals de obsessieve punctualiteit en extreme beleefdheid van de meester. Zijn onwil om correcties aan te brengen in uitgeschreven partituren mag ook legendarisch heten, evenals de uiterst creatieve bochten waarin hij zich wrong om goedbedoelde suggesties van derden aangaande zijn muziek te deflecteren.

Helaas is de componist zelf niet meer in leven om de door Wilson verzamelde herinneringen aan zijn persoon te kunnen autoriseren. De vraag is ook of Shostakovich dat zou hebben gedaan, gezien de kritiekloze en gedienstige houding die hij publiekelijk graag aannam. De componist strooide lustig met kwalificaties als “schitterend” of “fantastisch”, om iemand maar niet te beledigen.
Bij een man als musicoloog Lev Lebedinsky, wiens mijmeringen soms grenzen aan grootspraak, zou enige context wellicht toch op zijn plaats zijn. Lebedinsky was bijvoorbeeld lid van de geheime politie van de Bolsjewieken (de Cheka) en leider van RAPM (Russiscche Associatie van Proletarische Musici), een vereniging die Shostakovich zeker geen warm hart toedroeg. Dergelijke feiten zetten zijn flamboyante beweringen, zoals zijn scherpe veroordeling van het toetreden tot de Communistische Partij door de componist, toch in een wat ander daglicht. Wilson laat dergelijke contextualisering vaak achterwege of volstaat met een korte voetnoot.
Het is echter de vraag of het totaalbeeld van Dmitri Shostakovich in A Life Remembered te lijden heeft onder een aantal van deze meer twijfelachtige bijdragen. Een kritische beschouwing van dergelijke bronnen, maar bijvoobeeld ook Shostakovich’ verhouding met het Sovjet-regime, is eerder op zijn plaats in een traditionele biografie, zoals die van Laurel Fay of Krzysztof Meyer.

Titel:György Ligeti: Music of the Imagination
Auteur(s):
Jaar:2003
Uitgever:Northeastern University Press
Waardering:

György Ligeti: Music of the ImaginationHet is nog maar een paar jaar geleden dat componist György Ligeti overleed na jaren te hebben gekampt met een zwakke gezondheid en de gevolgen van ouderdom. Ligeti kon na zijn vlucht uit het communistische Hongarije in West-Europa en later de rest van de wereld rekenen op een warme belangstelling voor zijn vernieuwende muziek. Als een van de belangrijkste componisten van de late twintigste eeuw bewoog hij zich ook veelvuldig in de kringen van Boulez en Stockhausen. Desalniettemin was Ligeti een artistiek buitenbeentje, maar dat kwam zijn originaliteit als componist alleen maar ten goede.

De importantie van Ligeti’s muziek wordt nog eens extra onderstreept door de opname van al zijn werken in de Ligeti Edition en later The Ligeti Project in de late jaren negentig, het winnen van een aantal prestigieuze prijzen en de veelvuldige uitvoeringen van zijn werk (al valt dat in Nederland op het moment wat tegen). ((Het Rotterdams Philharmonisch Orkest voert op 10 oktober Ligetis Vioolconcert uit.)) Richard Steinitz’ behandeling van Ligetis oeuvre past daarmee prima in het rijtje lauweringen die de componist tegen het einde van zijn leven mocht ontvangen.

Lezers zoals ik, die een gedetailleerde biografische vertelling van Steinitz verwachten, komen al snel bedrogen uit. Reeds in de introductie maakt de auteur duidelijk dat het hem vooral om de muziek te doen is en de biografische elementen vooral gaandeweg in het boek zijn ingeslopen. Met name in de eerste hoofdstukken, als de jonge Ligeti nog op zoek is naar zijn eigen stijl, gehinderd door de communistische censuur in Hongarije, steunt Steinitz’ verhaal erg op biografische pijlers. Later, bijvoorbeeld gedurende de periode waarin Ligeti zijn weergaloze piano etudes en laatste orkestwerken schreef, wordt door de auteur zwaar ingezet op de analytische beschouwing van de individuele werken.

Ook al gebruikt Richard Steinitz relatief weinig notenvoorbeelden en al te ingewikkeld jargon is het voor de leek soms lastig om bij de les te blijven. De lezer moet niet opkijken van veelvuldige en detaillistische uiteenzettingen over de structuur van Ligetis stukken. Verder schreeuwt Ligetis woelige levensloop om een verdere uitwerking tot een volwaardige biografie. In Steinitz’ betoog verdwijnen de biografische elementen begrijpelijkerwijs vaak al snel naar de achtergrond.
De wrijving die ontstond tussen de perfectionistische Ligeti en de slecht voorbereide Esa-Pekka Salonen en het Londonse Philharmonia Orchestra gedurende de opnames van de Ligeti Edition komt bijvoorbeeld kort aanbod. Persoonlijkere details, zoals de ietwat vreemde huwelijksconstructie met Vera Ligeti worden bij tijd en wijlen slechts aangestipt. De soms ongemakkelijke verhouding van Ligeti met de Europese avant-garde zou wellicht zelfs een apart hoofdstuk mogen krijgen. Al met al zouden biografische passages die nu enkele alinea’s toebedeeld krijgen gebaat zijn bij verder biografisch onderzoek.

Dit alles wil niet zeggen dat Steinitz’ boek onvolledig of onbevredigend is. De auteur kwijt zich uitstekend van de door hem in het voorwoord gestelde taken en de waarde van de betrokkenheid van Ligeti bij de totstandkoming van het boek kan ook niet genegeerd worden. Maar een componist van het statuur van György Ligeti verdient simpelweg een lijvige biografie, een gedegen musicologische analyse van zijn composities is er in ieder geval al.

Titel:For the End of Time: The Story of the Messiaen Quartet
Auteur(s):
Jaar:2006
Uitgever:Cornell University Press
Waardering:

For the End of TimeOlivier Messiaens verblijf in het Duitse krijgsgevangenenkamp Stalag VIII-A gedurende de Tweede Wereldoorlog blijft een van de opzienbarendste gebeurtenissen in zijn leven. Dat komt bovenal door de première van zijn Quatuor pour la fin du temps op een koude winteravond in het kamp. De gebeurtenissen aldaar zouden prima dienst kunnen doen als plot voor een WOII-film in de trant van Polanskis The Pianist. Messiaens relaas van de première van zijn stuk voor klarinet, viool, cello en piano spreekt tot de verbeelding: zo plakten de toetsen van het pianoklavier aan elkaar en speelde de cellist op een instrument met maar drie snaren voor het oog van duizenden toeschouwers.

Je zou Messiaens lezing van de gebeurtenissen voor waarheid aan kunnen nemen, zoals velen dat in het verleden deden, of op zoek kunnen gaan naar de ware ontstaansgeschiedenis van Messiaens kwartet. Dat laatste is precies wat klarinettist Rebecca Rischin heeft gedaan in For the End of Time: The Story of the Messiaen Quartet. Uit haar analyse blijkt dat er de nodige misvattingen en mythes bestaan rondom het kwartet en zijn oorsprong. Rischin verwondert zich in haar voorwoord over de geringe studie naar een van de belangrijkste werken uit Messiaens oeuvre en haar boek is dan ook de voornaamste wetenschappelijke uiteenzetting over de compositie tot nu toe. Op basis van gesprekken met de overlevende musici die samen met Messiaen de première in Stalag VIII-A verzorgden komt in de acht hoofdstukken van For the End of Time steeds meer aan het licht over de geschiedenis van Quatuor pour la fin du temps. Rischins uiteenzetting is daarmee ook geen musicologische analyse van het werk zelf, maar een muziekhistorische exercitie die ook voor leken zeer leesbaar is.

Messiaens verhaal over zijn kwartet blijkt op een aantal punten nogal te zijn geromantiseerd. In plaats van de eerdergenoemde drie cellosnaren waren er toch echt de gebruikelijke vier aanwezig, zo verzekerde cellist Pasquier Rebecca Rischin in een interview. Ook weet de auteur op basis van ooggetuigenverslagen en documentonderzoek een definitieve schatting te geven over de grootte van het publiek; honderden toeschouwers in plaats van duizenden. De inzichten van de auteur doen niets af aan de indrukwekkende prestaties van Messiaen en zijn medegevangenen in het kamp, het boek zet voornamelijk het mes in de fantasierijke ornamentering die de componist na de oorlog aan zijn verhaal toevoegde.

Omdat het concept van de Apocalyps tegenwoordig vaak in negatieve zin gebruikt wordt is het verleidelijk aan te nemen dat Messiaen zijn muziekstuk schreef als een persoonlijke verbeelding van de door hem ervaren oorlogsgruwelen. Rischin maakt ook korte metten met die misvatting. De Apocalyps, en de afwezigheid van Tijd in het bijzonder, hadden voor de devoot katholieke Messiaen geen negatieve connotaties. In zijn ogen was het eerder een magische, zelfs kleurrijke gebeurtenis – een reden voor optimisme. Als zodanig was Quatuor pour la fin du temps Messiaens boodschap van hoop voor de gevangenen van Stalag VIII-A.

Velen zal het waarschijnlijk een zorg zijn of de klarinetsolo Abîme des oiseaux nu wel of niet als eerste deel van het kwartet aan het papier werd toevertrouwd en hoe Messiaen ritme hanteerde in relatie tot zijn onderwerp; de afwezigheid van Tijd. Een van de belangrijkste kamermuziekwerken uit de twintigste eeuw verdient simpelweg een dergelijke, diepgravende studie – zoals Rischin terecht opmerkt in haar voorwoord. De puur muziekhistorische details terzijde, is het belangrijk dat het persoonlijke verhaal van Étienne Pasquier (cello), Henri Akoka (klarinet), Jean le Boulaire (viool), Olivier Messiaen (piano) en het Kwartet voor het Einde der Tijden eindelijk op papier staat.

Titel:Piano Man: a Life of John Ogdon
Auteur(s):
Jaar:2014
Uitgever:Simon & Schuster
Waardering:

Piano Man: a Life of John OgdonToen de dochter van John Ogdon een paar jaar oud was noemde ze haar vader liefkozend Teddy Bear Father. Als je foto’s van de Britse pianist bekijkt is het niet moeilijk om te begrijpen hoe Ogdon aan die bijnaam kwam. Achter de buitensporige zachtmoedigheid en verstrooidheid van Ogdon ging echter een wereld van persoonlijke crises en depressie schuil, die op latere leeftijd ten volle tot uiting kwam.

Charles Beauclerks Piano Man is de tweede biografie over John Ogdon en waarschijnlijk de meest eerlijke en complete tot nu toe. Het andere exemplaar werd geschreven door Brenda Lucas (Ogdons echtgenote) en een ghost writer in de nadagen van John Ogdons carrière als pianovirtuoos, dus de objectiviteit is daar lastig vast te stellen.

Het is overigens verleidelijk om Brenda Lucas Ogdon als de grote schurk in het tragische heldenverhaal van John de Virtuoos te zien. Mede op aandringen van Brenda speelde haar mentaal fragiele man honderden recitals per jaar in concertzalen over de hele wereld, om zo de gapende gaten in de familiefinanciën te kunnen stoppen. Eigenlijk lijkt een groot deel van het leven van Brenda en John te zijn opgeslokt door aanhoudende geldzorgen. Eenieder ging daar op zijn eigen manier mee om; John zonk immer verder in zijn moeras van psychiatrische problemen en Brenda trachtte op haar beurt zijn concertagenda stampvol te plannen. Alle nuanceringen ten spijt komt in Beauclerks boek vooral een beeld van Brenda naar voren van een spilzieke parvenu, die met grote tegenzin in de schaduw van haar veel getalenteerdere man moest leven. Charles Beauclerk ziet echter in zowel Brenda als John slachtoffers van een probleemhuwelijk tussen twee mensen die desondanks niet zonder elkaar konden. Daar valt wat voor te zeggen, aangezien Ogdon zeker geen makkelijk persoon was om mee samen te leven; zeker vanaf de jaren zeventig, toen de mentale crises in hoog tempo op elkaar volgden en John zijn opgekropte frustraties vaak vertaalde in fysieke agressie.

Het laakbare gedrag van Brenda Lucas komt misschien zo sterk naar voren, omdat Ogdon zelf bijna een onbeschreven blad was. Het karakter van Ogdon laat zich het best beschrijven in termen als “serviel”, “minzaam” en “zachtmoedig” en dat alles tot in het extreme. Gesprekken met de pianist stopten meestal na een gemompeld, half antwoord (“Hmmmmm… Yes… Very interesting…”).
Als het echter op muziek aankwam, maakte zich een ander mens van Ogdon meester. De gretigheid, kracht en emotie waarmee hij het werk van uiteenlopende namen als Beethoven, Busoni, Liszt, maar ook veel contemporaine componisten interpreteerde stond haaks op de kettingrokende non-persoonlijkheid die Ogdon veelal in de reguliere omgang was. De piano was het instrument waarmee hij zich ten volle kon uitten.

Met Piano Man heeft Beauclerk een zeer levendige en grondige biografie geschreven. Het inleidende hoofdstuk, over Ogdons recital van Kaikhosru Sorabjis Opus clavicembalisticum (een werk voor piano solo van monsterlijke proporties), maakt de spanning voorafgaand aan het ietwat krankzinnige concert bijna voelbaar en zet de toon voor het verdere boek.
Veel biografen lijken bovenmatig geïnteresseerd te zijn in psychoanalyse en Charles Beauclerk is geen uitzondering in het loslaten van enkele theorieën op zijn biografisch onderwerp. Gezien de lange historie van John Ogdon (en zijn directe familie) met de psychiatrie is het gepsychologiseer van Beauclerk misschien niet helemaal zonder rechtvaardiging. De notie van Ogdon als idiot savant is soms wel wat al te zwaar aangezet en het is maar de vraag of de definitie ook volledig op hem van toepassing is. Ogdons intelligente observaties over muziek, zoals bijvoorbeeld te lezen in zijn essay over de Romantische traditie in Denis Matthews’ bundel Keyboard Music, komen inhoudelijk helaas weinig aan bod in Piano Man. Wel citeert de auteur wat al te graag uit Ogdons lievelingsromans om deze citaten vervolgens symbool te laten staan voor bepaalde aspecten uit Ogdons leven. De vraag is of de lezer gebaat is bij een vergelijking tussen het ivoren kunstbeen Kapitein Ahab uit Moby Dick en John Ogdons obsessieve relatie met de ivoren toetsen van het pianoklavier. Door de bank genomen lijkt Beauclerk meer geïnteresseerd te zijn in Ogdons leven van dag tot dag, dan in zijn verdiensten als intellectueel en dat is jammer, een apart hoofdstuk over de auteur en componist Ogdon was misschien op zijn plaats geweest.

John Ogdon was een onmiskenbaar genie en in hoge mate vergelijkbaar met zijn idolen Ferruccio Busoni en Franz Liszt, zeker gezien zijn activiteiten als componist en schrijver. Met betere professionele en psychische ondersteuning was John Ogdon waarschijnlijk een wereldster geworden met een lange, succesvolle carrière, zoals tijdgenoot en eenmalige rivaal Vladimir Ashkenazy. Nu staat hij toch vooral bekend als de getroebleerde virtuoos wiens carrière en leven uiteindelijk ten onder gingen aan zijn persoonlijke demonen.

Desert Island Discs, Castaway: John Ogdon (24 September 1989)

Het interview met John Ogdon voor Desert Island Discs op BBC Radio 4 is de moeite waard om te beluisteren, aangezien het de beschrijving van Ogdon als het verstrooide genie in Piano Man mooi illustreert.

Vorige maand zond BBC 4 ook een documentaire uit over John Ogdon, waar Brenda en beide kinderen geïnterviewd worden over hun vader.

Titel:The First Four Notes: Beethoven's Fifth and the Human Imagination
Auteur(s):
Jaar:2012
Uitgever:Knopf
Waardering:

The First Four NotesVoor musicologen is het waarschijnlijk niet al te moeilijk om een boekwerk van respectabele lengte te schrijven over een Beethoven symfonie. Bijna vierhonderd pagina’s volschrijven over enkel de openingsnoten van de beroemde Vijfde Symfonie in c (1804–1808) is een onderneming van een totaal andere orde. Afgaande op de flaptekst en introductie van The First Four Notes is dat precies wat schrijver Matthew Guerrieri heeft gepoogd in zijn boek.

Als je echter wat verder gaat lezen in het lange essay van Guerrieri blijkt de kracht van enkel het iconische openingsmotief da-da-da-dam toch niet genoeg stof op te leveren voor een lijvige bespreking. The First Four Notes is daarom ook meer een analyse van de verschillende betekenissen die aan de symfonie zijn gegeven in de twee eeuwen die volgden op de première in 1808. Ook de veranderende visie op Beethoven als componist en historisch figuur komt naar voren. Zo legt hij aan de hand van een vergelijking met La Marseillaise de notie van Beethoven als politiek revolutionair bloot.

The First Four Notes is zware kost voor mensen die geen affiniteit hebben met de filosofie, aangezien het de wetenschapstak is waar Guerrieri bijna zijn hele relaas aan ophangt. Guerrieris obsessie met de filosofie levert enerzijds mooi inzichten op, zoals in het hoofdstuk waarin de vermeende relatie tussen de symfonie en het idee van lotsbestemming uitgebreid aan bod komt. Naarmate de auteur echter dieper in het ideologische moeras van de laat-negentiende eeuw duikt en Beethoven verder achter zich laat, wordt zijn verhaal steeds lastiger te volgen. Zo is Associations, hoofdstuk vier, een lange uiteenzetting over het transcendentalisme waarvan de relevantie met Beethovens symfonie wel heel mager is. Pas als componist Charles Ives en zijn Concord Sonata ten tonele verschijnen wordt duidelijk waarom Guerrieri zoveel aandacht schenkt aan de literaire en filosofische stroming. Maar ook op detailniveau is het soms moeilijk om de kronkels te volgen die Matthew Guerrieri maakt om de vijfde symfonie te verbinden met de verscheidene ideeënwerelden van de afgelopen twee eeuwen, zeker als het gaat om de complexe theorieën van Debord of Adorno.

Na een sterke uiteenzetting over de vijfde symfonie als propagandamiddel in de Tweede Wereldoorlog sluit Guerrieri af met een hoofdstuk dat in zijn fragmentatie wellicht symbool staat voor de afgelopen vijftig jaar. Na een eeuw waarin de symfonie van Beethoven steeds een eenduidige en gewichtige symboliek toegekend kreeg (Symfonie van het Lot, de Revolutie of de Vrijheid), wordt deze tegenwoordig vrijelijk gesampled, verknipt, ingezet voor reclame en zelfs gebruikt in de strijd tegen racisme.

Guerrieris stijl is helder en humoristisch, maar bij een volgend boek is hij waarschijnlijk gebaat bij het maken van strengere keuzes, met The First Four Notes wil hij te veel stof in een keer behandelen. Een aantal hoofdstukken, bijvoorbeeld over de Tweede Wereldoorlog of Victoriaans Engeland, zouden in verlengde vorm een prima analyse zijn van de invloed en betekenis die de eerste vier noten van Beethovens meesterwerk hebben gekregen in de collectieve beleving. Dan hoeven Immanuel Kant of Georg Hegel ook niet zo vaak op te draven.

Titel:The Great Composers - Reviews and Bombardmemts
Auteur(s):
Jaar:1978
Uitgever:University of California Press
Waardering:

Bernard Shaw - The Great ComposersBernard Shaw is voornamelijk bekend als toneelschrijver en socialistisch activist, maar daarnaast had hij ook een actieve loopbaan als muziekrecensent voor een aantal kranten en tijdschriften. The Great Composers is een bundeling van de belangrijkste artikelen die Shaw vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw schreef. De bundel valt uiteen in vier delen waarbinnen de artikelen van Shaw veelal zijn gegroepeerd op componist. De vier delen omvatten algemene beschouwingen, verslagen uit de concertzaal, de opera en een kort segment over Engelse muziek.

Als recensent was Bernard Shaw vaak venijnig en niet snel tevreden, maar bijna altijd betreft het een onderbouwde stellingname. Op de man gespeelde kritiek is iets waar Shaw niets van moet hebben, zo blijkt ook uit zijn open brief aan Ernest Newman na diens vernietigende recensie van Strauss’ opera Elektra in The Nation (“abominable ugliness and noise”).
Het wil niet zeggen dat Shaw zonder zonde is als recensent. Zo moet Johannes Brahms, met name zijn Ein Deutsches Requiem, ((Treurmuziek en vers geschreven oratoria brachten doorgaans een ongebreidelde productie van gal teweeg bij Shaw.)) het vaak ontgelden. Na herhaaldelijke aanvallen op Brahms is het lastig vast te stellen of Shaw nog wel objectief naar muziek van de Duitse meester kan luisteren. Een apologetische voetnoot uit 1936 van de auteur bij een zeer negatieve recensie (geschreven in 1888) van Brahms pianoconcert doet vermoeden dat Shaw achteraf ook moet hebben ingezien dat hij soms het perspectief verloor als criticus.

Een grote held van Bernard Shaw is Richard Wagner, die veelvuldig figureert in het merendeel van de geselecteerde artikelen. Een groot deel van Shaws boek The Perfect Wagnerite is opgenomen in de bundel en geeft een goed beeld van de kijk die Shaw op de muziekwereld had. Wagner was voor hem niet alleen een held vanwege de imposante muziekdrama’s, maar Shaw apprecieerde tevens Wagners extreemlinkse gedachtengoed en meende dit ook terug te zien in bijvoorbeeld de plot van Der Ring des Nibelungen. De auteur heeft de typisch negentiende eeuwse neiging om soms in ongebreideld meanderend, filosofisch proza te verzanden en dat is het duidelijkst merkbaar in de selecties uit The Perfect Wagnerite. Daarom zijn een aantal passages moeilijk te volgen (bijvoorbeeld in Siegfried as Protestant), maar over het algemeen zijn de recensies en artikelen zeer leesbaar.

Een deel van Shaws ideeën over bijvoorbeeld Mozart en Haydn als serviele aristocratenlievelingen enerzijds en Beethoven als het revolutionaire, volkse genie of de vermeende inferioriteit van de Franse muziek zijn ouderwets of betreffen een strikt persoonlijke visie. Dat neemt niet weg dat Shaws analyses en observaties waardevol zijn. Het feit dat hij aanwezig was bij het laatste concert van Franz Liszt in Engeland, Wagner als dirigent meemaakte en Edvard Grieg zag optreden met zijn vrouw, maken zijn stukken het lezen waard.

Als recensent en muziekkenner toonde Shaw zich als bijzonder kundig en flexibel van geest. Giuseppe Verdi’s opera Falstaff wordt door Shaw aan de hand van de partituur besproken en een stuk uit 1935 getuigd van zijn pensionering als Wagneriaan en zijn ontvankelijkheid voor de nieuwe geluiden van componisten als Schoenberg en Hindemith. Niet altijd schatte hij nieuwe muziek op waarde. Zo beschouwde hij Edward Elgar misschien wel iets te zeer als wegwijzer voor de muziek van de twintigste eeuw, zeker in vergelijking met Debussy en Stravinsky. Dat sentiment kan natuurlijk samenhangen met de Britse voorliefde voor Elgar, door celen gezien als de eerste Engelse componist van formaat sinds Purcell.
Opvallend is ook de nadruk op het symfonisch repertoire in The Great Composers, de kamermuziek en het solorepertoire komen er wat bekaaid van af. Toch gek, aangezien het grootste gedeelte van de artikelen geschreven is in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw, toen er bij voorbeeld nog vele klavierleeuwen rondtoerden in Europa.

De selectie van Louis Crompton geeft een goed overzicht van Shaws activiteiten als criticus. Sommige artikelen, met name in het hoofdstuk over opera, hadden wellicht achterwege gelaten kunnen worden. Zeker omdat ze vaak te specifiek de artiesten behandelen, die inmiddels vaak vergeten zijn, dan de muziek op zich.
Met zijn karakteristieke stijl, grondige muzikale kennis en soms meedogenloze pen zou Bernard Shaw in de hedendaagse muziekpers nog steeds de nodige heilige huisjes afbreken. Met groot genoegen, waarschijnlijk.

Titel:Haydn, A Creative Life in Music
Auteur(s):
Jaar:1982
Uitgever:University of California Press
Waardering:

Haydn - A Creative Life in MusicVan Franz Joseph Haydn bestaat het hardnekkige beeld van een veelschrijver, wiens leven in het comfort van paleis Eszterháza maar een beetje voortkabbelde. De biografie van Karl Geiringer verwijst deze mythe in ieder geval naar het rijk der fabelen en geeft tevens een boeiende analyse van de ontwikkeling van de beroemdheid die Haydn vanaf het midden van zijn leven genoot.

Het biografische deel van het boek valt grofweg uiteen in drie delen. Het eerste segment verhaalt over Haydns bescheiden afkomst en de armoede die hij kende als koorknaap en later als huurmuzikant en muziekleraar. Vanaf zijn aanstelling als Kapellmeister van de familie Esterházy begint Haydns succesverhaal, culminerend in de twee reizen naar Londen waar de meester van bijna zestig jaar onthaald werd als een wereldster.

Geiringer heeft een toegankelijke biografie geschreven die een duidelijk beeld schept van wat voor mens Haydn moet zijn geweest. Geen makkelijke opgave, want ondanks Haydns vermaardheid zijn er veel vraagtekens over de persoonlijke levenssfeer van de componist. Haydns dagboeken zijn bijvoorbeeld niet zulke handige documenten, aangezien hij voornamelijk trivia en neutrale wetenswaardigheden noteerde, in plaats van diepgaande zielenroerselen. Hoe Haydn dus bijvoorbeeld echt dacht over zijn liefdeloze huwelijk met een vrouw die niet van muziek hield is alleen af te leiden uit terloopse opmerkingen in briefwisselingen. Desalniettemin verdient Karl Geiringer een pluim voor het optekenen van een onderhoudend levensverhaal op basis van zulk lastig bronmateriaal.

Buiten het biografisch deel is er een analyse van Haydns gehele oeuvre opgenomen. Zoals bij zoveel van dit soort behandelingen leest de bespreking van de composities vaak als een wat droge opsomming. Op zich natuurlijk niet gek als de componist in kwestie meer dan honderd symfonieën op zijn naam heeft staan en evenveel strijkkwartetten. Eveneens typisch voor dit soort analyses is de overmatige aandacht die wordt geschonken aan de opera. Op zich vreemd, aangezien Haydn nou niet de operacomponist bij uitstek is. Een uitgebreidere behandeling van de strijkkwartetten zou meer op zijn plaats zijn geweest.

Titel:Schubert
Auteur(s):
Jaar:1982
Uitgever:Open Domein, De Arbeiderspers
Waardering:

Hans J. Fröhlich - SchubertHet schrijven van een lijvige, puur biografische uitgave over Franz Schubert is een lastige opgave. Er is weinig bekend over de jeugd van de componist en voor de documentatie van zijn latere leven is men als biograaf aangewezen op een beperkt aantal bronnen – voornamelijk beschrijvingen van zijn vrienden en kennissen, velen ook nog eens na de dood van Schubert vastgelegd. Bij leven was Schubert geen beroemdheid zoals tijdgenoot Beethoven en de waardering voor zijn oeuvre kwam ook pas postuum op gang.

Het boek Schubert van Hans J. Fröhlich is daarom geen puur biografische aangelegenheid. In het voorwoord geeft de auteur aan dat hij ook geïnteresseerd is in de sociale en psychologische achtergrond van de componist. Als bij dat laatste begrip – de psychologie – al geen alarmbellen zijn gaan rinkelen bij de lezer, dan zijn de analyses van Fröhlich aangaande Schubert reden genoeg om in het vervolg de pogingen van biografen om hun onderwerp psychologisch uit te diepen met argusogen te volgen. Scepsis is zeker op zijn plaats als dat onderwerp al bijna tweehonderd jaar geleden overleed.

Het gepsychologiseer van Fröhlich komt in een aantal passages pijnlijk naar voren. Zo kan de auteur het bijvoorbeeld niet laten om Schuberts ouders te pas en te onpas aan te wenden als Freudiaanse concepten in zijn gespeculeer over het karakter van Franz. Zo redeneert Fröhlich – zonder bewijs – dat Schubert als jongen getuige moet zijn geweest van geslachtsgemeenschap tussen zijn moeder en vader, omdat het huis waarin de familie woonde zo klein was. Deze hypothetische gebeurtenis zou zeer traumatisch geweest zijn voor de kleine Schwammerl en volgens de auteur later ook mogelijk verantwoordelijk voor de getroebleerde relatie tussen Schubert en zijn vader – die hij onderbewust het bezoedelen van zijn moeder kwalijk nam.
Dan zijn er ook nog de veelvuldige tekstanalyses, bijvoorbeeld die van Mein Traum geschreven in 1822, waarbij we van Fröhlich ook vooral de “incest met de maagdelijke moeder” als diepere laag niet onbenoemd mogen laten.

In zijn behandeling van de dood van Schubert lijkt het helemaal alsof Fröhlich zijn pijp tijdens het schrijven regelmatig stopte met hallucinerende middelen… Een maaltijd met zijn broers die de componist in de herberg Zum roten Kreuz zou hebben genoten is de aanleiding voor een reeks veronderstellingen die uiteenlopen van lichtelijk bizar tot bijzonder absurd. Schubert weigerde in de herberg namelijk zijn visgerecht te verorberen, waarschijnlijk omdat zijn appetijt door ziekte aangetast was geraakt. Voor de auteur is het echter ook een symbolisch gebaar, waarbij zijn oudere broer ineens de rol van gehate vader inneemt gedurende de maaltijd en er ‘duidelijke’ parallellen te zien zijn met de thematiek van Mein Traum, aldus Fröhlich tenminste.
Daar houdt de duiding niet op, want vis heeft volgens Fröhlich ook nog een fallische betekenis, hetgeen uiteindelijk deze psychoanalytische parel oplevert:

Zonder twijfel correspondeert echter het erotisch-esthetische welgevallen aan de ‘muntere Forelle’ met de weerzin tegen de dode, de gedode vis op zijn bord, in het bijzonder tegen de lucht ervan. Het is het weerzinaffect tegen de geur van sperma en de afscheiding tijdens de menstruatie. Juist dit laatste echter doet Schubert zich bewust worden van dubbele rol van de vrouw als moeder en geslachtelijk wezen.

Vanwege al het gepsychologiseer en gespeculeer is het makkelijk om te vergeten dat Schubert een groots componist was, maar de muziek speelt helaas niet vaak de hoofdrol in Fröhlichs biografie. Schetsmatig zijn de invloeden van buitenaf die een weerslag gehad hebben op het leven van Schubert en zijn vrienden, het strenge bewind van Prins Klemens von Metternich bijvoorbeeld. Aan het begin van de biografie schetst Fröhlich een mooi beeld van hoe het leven in het verarmde deel van Wenen moet zijn geweest en ook later in de biografie lukt het om te illustreren hoe Schubert geleefd moet hebben. Dergelijke momenten zijn helaas dun gezaaid. Zelfs aan biografische gebeurtenissen wordt soms snel voorbij gegaan, bijvoorbeeld zijn verblijf in Hongarije als docent bij de familie Eszterházy.
De chronologie is verder nog wel eens zoek, aangezien Fröhlich vaak gebeurtenissen van jaren later naar voren haalt om een punt te maken – de Schubert uit 1824 wordt dan bijvoorbeeld uitgebreid gebruikt om zijn vijftienjarige versie te contextualiseren.

Om de bovengenoemde redenen en het volstrekt archaïsche taalgebruik is de Schubert biografie van Hans J. Fröhlich een opgave om te lezen. Maar het eten van een forel of een stuk zalm zal in ieder geval nooit meer hetzelfde zijn.

Titel:How Music Works
Auteur(s):
Jaar:2012
Uitgever:Canongate
Waardering:

how-music-worksDavid Byrne begrijpt de muziek van Bach, Mozart en Beethoven niet. Dat feit staat hem echter niet in de weg om in zijn boek How Music Works regelmatig verstandige dingen over muziek te poneren, noch belemmert het zijn waardering voor klassieke muziek – John Cage komt bijvoorbeeld regelmatig ter sprake. In tien hoofdstukken behandelt de voormalig frontman van Talking Heads het muzikale landschap, van de zakelijke kanten tot en met de invloed van een concertzaal op de daar gespeelde muziek.

Met name de hoofdstukken over de invloed van de twintigste eeuwse technologie op de menselijke perceptie van muziek en musiceren in een studio zijn interessant. In de analyse omtrent opnames in de studio put Byrne vooral uit zijn eigen ervaringen, zoals de samenwerking met Brian Eno voor het onnavolgbare album My Life in the Bush of Ghosts. Er moet wel gezegd worden dat Byrne in dergelijke passages waarschijnlijk zwaar leunt op de door hem geciteerde bronnen. How Music Works is daarom bovenal een introductie tot de verschillende aspecten van de muziekwereld en Byrne pretendeert ook nergens dat hij meer wil doen dan een rondgang langs de muzikale elementen die hem persoonlijke fascineren. Wat minder geslaagd zijn de politiek getinte terzijdes en het hoofdstuk over samenwerkingen, omdat het voornamelijk over Byrne’s muzikale collaboraties gaat niet zozeer om samenspel tussen muzikanten. Het boek is geschreven in de voor Byrne kenmerkende, informele “praterige” stijl en daarom lezen zelfs de mindere passages bijzonder makkelijk.

Voor lezers die helemaal niets met de persoon David Byrne of zijn werk hebben is de pennenvrucht van Byrne wellicht een stuk minder geschikt. Hoewel hij vaak put uit zijn eigen ervaringen in de muziekwereld is How Music Works niet autobiografisch, verwacht dus geen sappige verhalen over de opheffing van Talking Heads of een onvertogen woord richting oud-collega Tina Weymouth. Persoonlijker dan een uiteenzetting over hoe Byrne zijn teksten schrijft of wat zijn overwegingen waren om een indertijd overmaats maatpak te dragen wordt het niet, niettemin boeiende materie.

Byrne is gelukkig geen mastodont die al veertig jaar hetzelfde kunstje doet en nog altijd teert op de muzikale successen uit de jaren tachtig. Zijn kijk op de muziekwereld wordt eveneens geïnformeerd door de hedendaagse ontwikkelingen, dus geen alarmerende verhalen over de MP3 als het symbool van het morele verval van de muziek en zelfs Rihanna wordt in positieve zin door Byrne aangehaald. Over de wereld van de klassieke muziek is Byrne in een van de latere hoofdstukken minder positief, al laakt hij daar voornamelijk het idee dat alleen klassieke muziek een soort tegengif tegen maatschappelijk verval kan zijn en de geldstroom die enkel voor het verhogen van de status door industriëlen in bijvoorbeeld verliesgevende operaproducties worden gepompt.

Een van de dingen die na het lezen van het boek beklijft is het optimisme van Byrne. In het slot van het boek haalt de auteur de uitvinding van Buddha Machine aan, een draagbaar apparaat dat automatisch muziek genereert op basis van negen beschikbare tonen. Zelfs het vooruitzicht van machinaal geproduceerde muziek zonder tussenkomst van een componist vervult David Byrne niet van angst, hij ziet vooral mogelijkheden. Het is dat gebrek aan angst in combinatie met een dosis positiviteit en verwondering die How Music Works tot een intrigerend boekwerk maken.

Titel:Messiaen
Auteur(s):
Jaar:2005
Uitgever:Yale University Press
Waardering:

messiaen-hill-simeoneDe biografie die Peter Hill en Nigel Simeone over Olivier Messiaen schreven is een van de eerste werken, in ieder geval in het Engels, waarbij de auteurs gebruik konden maken van het volledige privé-archief van de componist. Het resultaat is een goed geïnformeerde en rijk geïllustreerde beschouwing van het leven van de componist. Messiaen stond bekend als uiterst hoffelijk in de omgang, maar was afstandelijk tegenover de muziekpers. De groeiende terughoudendheid waarmee Messiaen zijn persoonlijke leven wereldkundig maakte had deels te maken met een uiterst onaangename episode gedurende de jaren veertig die bekend kwam te staan als “Le Cas Messiaen”. Enkele Franse critici uitten hevige kritiek op de praktijk van de componist om zijn werken te voorzien van uitgebreid analytisch en religieus commentaar tijdens opvoeringen, de zure toon sloeg eveneens over op de kritische behandeling van Messiaens composities. Het alomtegenwoordige rooms-katholicisme van Messiaen zorgde door de jaren heen vaker voor wrijving in de recensies en verhandelingen over het oeuvre van de componist. Gezien alle kritiek is het des te lovenswaardiger dat Olivier Messiaen onversaagd werken bleef componeren met een diep religieuze inslag, zelfs met enkele uitzonderingen daargelaten.

Vanwege Messiaen’s betrekkelijk geringe loslippigheid lijkt het bijna alsof zijn leven bijna volledig uit zonneschijn bestond, op een gebeurtenis na, het gedwongen verblijf in het Duitse gevangenenkamp Stalag VIII-A tijdens de Tweede Wereldoorlog – waar hij het magistrale Quatuor pour la fin du temps schreef. De biografie van Hill en Simeone brengt op momenten de nodige realiteit weer terug in de door Messiaen soms wat bloemrijker voorgestelde herinneringen. Zo komt de schrijnende relaas over de aftakeling van zijn eerste vrouw (Claire Delbos) aan bod, iets waar Messiaen zelf liever het zwijgen over toe deed.

Naast het nuanceren en uitdiepen van de levensloop van de componist wordt ook zijn werk onderzocht door Hill en Simeone. Zij komen bijvoorbeeld tot interessante conclusies over de dieperliggende betekenis met betrekking tot Messiaens liefde voor Delbos en de ontluikende liefde met zijn tweede vrouw Yvonne Loriod in relatie tot de liedercyclus Harawi. De auteurs laten zich overigens niet verleiden tot zwaar musicologische verhandelingen, waardoor een analyse van bijvoorbeeld de Turangalîla-Symphonie of het latere Éclairs sur l’au-delà… niet in totale abstractie verzanden voor de leek.

Aangezien Messiaen en pianiste Loriod er een uiterst drukbezet schema op na hielden leest een groot deel van de biografie helaas als een lange opsomming van concertdata met korte, inhoudelijke uitweidingen. Daarnaast zouden enkele “spelers” in het leven van Messiaen baat hebben bij enige biografische context. Claire Delbos en Yvonne Loriod krijgen uiteraard de aandacht die ze verdienen, maar personen als Pierre Boulez of Pierre-Laurent Aimard duiken plots op (beiden als muziekstudent van Messiaen) en over hun rol en verdere betekenis in het creatieve leven van Messiaen wordt voornamelijk terloops gesproken. Tegenover beide onvolkomenheden staat weer de voortreffelijke wijze waarop Hill en Simeone de artistieke crisis die het schrijven van de opera Saint François d’Assise veroorzaakte tegen het einde van Messiaens leven inzichtelijk maken, met behulp van dagboekfragmenten en persoonlijke gesprekken met de weduwe Loriod.

In de biografie zijn dagboekpassages opgenomen waar een totale en gelukzalig ongekunstelde euforie zich van Olivier Messiaen meester maakt als hij getuige is van ontzagwekkende natuurfenomenen of het zingen van een tjiftjaf. Gelukkig heeft de kritiek van cynische critici hem er niet van weerhouden om die vervoering en verrukking te uiten in zijn muziek. Het maakt hem dan ook tot een van de bijzondere, originele eenlingen als componist en in de komende jaren waarschijnlijk tot een onderwerp van nog verdergaande (biografische) studie. Het boek van Peter Hill en Nigel Simeone vormt hiervoor een mooie basis.