Titel:Piano Man: a Life of John Ogdon
Auteur(s):
Jaar:2014
Uitgever:Simon & Schuster
Waardering:

Piano Man: a Life of John OgdonToen de dochter van John Ogdon een paar jaar oud was noemde ze haar vader liefkozend Teddy Bear Father. Als je foto’s van de Britse pianist bekijkt is het niet moeilijk om te begrijpen hoe Ogdon aan die bijnaam kwam. Achter de buitensporige zachtmoedigheid en verstrooidheid van Ogdon ging echter een wereld van persoonlijke crises en depressie schuil, die op latere leeftijd ten volle tot uiting kwam.

Charles Beauclerks Piano Man is de tweede biografie over John Ogdon en waarschijnlijk de meest eerlijke en complete tot nu toe. Het andere exemplaar werd geschreven door Brenda Lucas (Ogdons echtgenote) en een ghost writer in de nadagen van John Ogdons carrière als pianovirtuoos, dus de objectiviteit is daar lastig vast te stellen.

Het is overigens verleidelijk om Brenda Lucas Ogdon als de grote schurk in het tragische heldenverhaal van John de Virtuoos te zien. Mede op aandringen van Brenda speelde haar mentaal fragiele man honderden recitals per jaar in concertzalen over de hele wereld, om zo de gapende gaten in de familiefinanciën te kunnen stoppen. Eigenlijk lijkt een groot deel van het leven van Brenda en John te zijn opgeslokt door aanhoudende geldzorgen. Eenieder ging daar op zijn eigen manier mee om; John zonk immer verder in zijn moeras van psychiatrische problemen en Brenda trachtte op haar beurt zijn concertagenda stampvol te plannen. Alle nuanceringen ten spijt komt in Beauclerks boek vooral een beeld van Brenda naar voren van een spilzieke parvenu, die met grote tegenzin in de schaduw van haar veel getalenteerdere man moest leven. Charles Beauclerk ziet echter in zowel Brenda als John slachtoffers van een probleemhuwelijk tussen twee mensen die desondanks niet zonder elkaar konden. Daar valt wat voor te zeggen, aangezien Ogdon zeker geen makkelijk persoon was om mee samen te leven; zeker vanaf de jaren zeventig, toen de mentale crises in hoog tempo op elkaar volgden en John zijn opgekropte frustraties vaak vertaalde in fysieke agressie.

Het laakbare gedrag van Brenda Lucas komt misschien zo sterk naar voren, omdat Ogdon zelf bijna een onbeschreven blad was. Het karakter van Ogdon laat zich het best beschrijven in termen als “serviel”, “minzaam” en “zachtmoedig” en dat alles tot in het extreme. Gesprekken met de pianist stopten meestal na een gemompeld, half antwoord (“Hmmmmm… Yes… Very interesting…”).
Als het echter op muziek aankwam, maakte zich een ander mens van Ogdon meester. De gretigheid, kracht en emotie waarmee hij het werk van uiteenlopende namen als Beethoven, Busoni, Liszt, maar ook veel contemporaine componisten interpreteerde stond haaks op de kettingrokende non-persoonlijkheid die Ogdon veelal in de reguliere omgang was. De piano was het instrument waarmee hij zich ten volle kon uitten.

Met Piano Man heeft Beauclerk een zeer levendige en grondige biografie geschreven. Het inleidende hoofdstuk, over Ogdons recital van Kaikhosru Sorabjis Opus clavicembalisticum (een werk voor piano solo van monsterlijke proporties), maakt de spanning voorafgaand aan het ietwat krankzinnige concert bijna voelbaar en zet de toon voor het verdere boek.
Veel biografen lijken bovenmatig geïnteresseerd te zijn in psychoanalyse en Charles Beauclerk is geen uitzondering in het loslaten van enkele theorieën op zijn biografisch onderwerp. Gezien de lange historie van John Ogdon (en zijn directe familie) met de psychiatrie is het gepsychologiseer van Beauclerk misschien niet helemaal zonder rechtvaardiging. De notie van Ogdon als idiot savant is soms wel wat al te zwaar aangezet en het is maar de vraag of de definitie ook volledig op hem van toepassing is. Ogdons intelligente observaties over muziek, zoals bijvoorbeeld te lezen in zijn essay over de Romantische traditie in Denis Matthews’ bundel Keyboard Music, komen inhoudelijk helaas weinig aan bod in Piano Man. Wel citeert de auteur wat al te graag uit Ogdons lievelingsromans om deze citaten vervolgens symbool te laten staan voor bepaalde aspecten uit Ogdons leven. De vraag is of de lezer gebaat is bij een vergelijking tussen het ivoren kunstbeen Kapitein Ahab uit Moby Dick en John Ogdons obsessieve relatie met de ivoren toetsen van het pianoklavier. Door de bank genomen lijkt Beauclerk meer geïnteresseerd te zijn in Ogdons leven van dag tot dag, dan in zijn verdiensten als intellectueel en dat is jammer, een apart hoofdstuk over de auteur en componist Ogdon was misschien op zijn plaats geweest.

John Ogdon was een onmiskenbaar genie en in hoge mate vergelijkbaar met zijn idolen Ferruccio Busoni en Franz Liszt, zeker gezien zijn activiteiten als componist en schrijver. Met betere professionele en psychische ondersteuning was John Ogdon waarschijnlijk een wereldster geworden met een lange, succesvolle carrière, zoals tijdgenoot en eenmalige rivaal Vladimir Ashkenazy. Nu staat hij toch vooral bekend als de getroebleerde virtuoos wiens carrière en leven uiteindelijk ten onder gingen aan zijn persoonlijke demonen.

Desert Island Discs, Castaway: John Ogdon (24 September 1989)

Het interview met John Ogdon voor Desert Island Discs op BBC Radio 4 is de moeite waard om te beluisteren, aangezien het de beschrijving van Ogdon als het verstrooide genie in Piano Man mooi illustreert.

Vorige maand zond BBC 4 ook een documentaire uit over John Ogdon, waar Brenda en beide kinderen geïnterviewd worden over hun vader.

Busoni is een muzikale vernieuwer die desondanks een vrij obscure rol inneemt in de muziekgeschiedenis. Met de groeiende herwaardering van de pianotranscriptie, de Doelen wijdt er dit seizoen zelfs een concertserie aan, komt ook de naam Ferruccio Busoni vaker te sprake, aangezien hij een imposant aantal transcripties op zijn naam heeft staan. Maar als componist van originele werken is Busoni ook zeer de moeite waard, natuurlijk zijn megalomane eerbetoon aan Bach, de Fantasia contrappuntistica, maar ook de zes Elegiën waar hij zich van een moderner idioom bedient. Voor de liefhebbers van orkestraal werk is er onder meer een vioolconcert of de ooit populaire Turandot Suite en zelfs opera-afficiandos kunnen hun hart ophalen aan niet minder dan vier opera’s.

Busoni’s pianoconcert bevat voor elk wat wils, behalve voor de mensen die niets van allesverzwelgende overdaad moeten hebben. Het concert is een samenballing van stijlen, muzikale structuren en voornamelijk een viering van het Romantische muzikale ideaal – of scherpe satire, daar worden de experts het maar niet over eens. Zo staat het derde deel, Pezzo serioso, bol van de referenties aan een nocturne van Chopin en de orkestratie van het geheel stuitert stilistisch even makkelijk van Beethoven naar Wagner. Buitensporigheid en gretige overdrijving staan centraal in het concert dat, ondanks de meditatieve openingsmaten, het meest lijkt op een strijd tussen de piano en het orkest. Het is om die reden dat pianisten het concert vaak links laten liggen. Het werk van meer dan een uur is een fysieke uitputtingsslag, ondanks de vele rustmomenten waarop het orkest alleen te horen is.
Een andere reden waarom het werk niet vaak te horen is heeft te maken met de totale omvang van het orkest en de verrassing in het laatste deel, Cantico, waar een mannenkoor een loflied aan Allah aanheft, toongezet op een Duitse tekst van de Romantische Deense dichter Adam Oehlenschläger. ((Niet dat Busoni aanhanger was van het Islamitische geloof, of iets dergelijks, maar hij was ten tijde van het schrijven van het concert gefascineerd door de tekst van Oehlenschläger, Aladdin oder die Wunderlampe. Dramatisches Gedicht in zwei Spielen, en besloot daarom om de afsluitende, mystieke koorpassages erop te baseren.))

Het werk mag dan weinig op concertprogramma’s staan, maar gelukkig is het wel door een aantal dappere pianisten opgenomen. Helaas niet door Busoni zelf, tijdens zijn twee opnamesessies van 1919 en 1929 in de studio’s van Columbia Records in Londen, al verzorgde hij wel de première van het concert in 1904. Recenter zijn er opnames gemaakt door bijvoorbeeld Garrick Ohlsson en de immer avontuurlijke Marc-André Hamelin en wijlen John Ogdon.

De verdiensten van Ferruccio Busoni worden maar al te makkelijk af gedaan als obligaat “virtuozenvuurwerk”. Maar net zoals bij Liszt, die men vaak van hetzelfde beschuldigt, gaat het Busoni om meer dan alleen halsbrekende capriolen. De componist zelf zag het werk bijvoorbeeld niet als een bizar pianoconcert, maar als een grootschalig symfonisch werk met piano obbligato, ((Wellicht ook een bewust ingezet stijlmiddel uit de tijd van de door hem veelvuldig geciteerde componisten.)) zijn Italiaanse Symfonie.

Marc-André Hamelin vat het mooi samen in een gesprek over Busoni’s concert met muziekcriticus Alex Ross:

However — and needless to say — even a complete mastery of the pianistic problems is meaningless if you remain unaware of the loftiness of Busoni’s aims. I’ve said in print recently that treating something like the Liszt Sonata as a purely virtuosic exercise — something that is all-too-often a reality these days — is a little bit like tearing a page off a Gutenberg bible and using it to wrap carrot peels.