Enkele weken geleden plofte de nieuwe abonnementenbrochure van de Doelen op de deurmat. Ook dit jaar weer een flink aantal interessante concerten, opvallend veel Schubert, Schumann en natuurlijk die eeuwige Mozart.

Een aantal grote orkesten, waaronder het Berliner Philharmoniker met Simon Rattle, zullen Rotterdam bezoeken. De selectie van werken spreekt helaas niet direct tot de verbeelding, het is een mixtuur van premières en de geijkte symfonisten.

Op het gebied van de piano vallen vooral twee vermaarde vrouwen op: Imogen Cooper en Hélène Grimaud. Cooper speelt onder meer een programma van Wagner in bewerkingen van Liszt en de Davidsbündlertänze van Schumann. Het recital van Grimaud bestaat uit een eigenaardige, maar intrigerende mix van werken met als verbindend thema ‘water’. Altijd mooi om zowel Berio en Takemitsu het podium te zien delen met een verstokte Romanticus als Brahms.

De winnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd 2013, Boris Giltburg, is ook aanwezig met een selectie die zijn pianistische kwaliteiten ten volle zouden moeten etaleren. Gezien de positieve recensies in de rest van Europa waarschijnlijk de moeite om te gaan zien. Verder worden de recitals van de andere pianisten dit seizoen gekenmerkt door een zekere behoudendheid, hetgeen ook het geval is de serie strijkkwartetten. Veel verder dan Webern en Schoeck gaat het modernisme dit keer niet.

Vocaal gezien springen het Requiem van Fauré en de uitvoering van Steel Hammer van Julia Wolfe door het Trio Mediaeval in het oog. Het werk van Wolfe is een volslagen unieke kijk op folk en Americana, met een hoofdrol voor de Amerikaanse legende John Henry.

Oude muziek is er dit seizoen ook. Jordi Savall zal twee concerten met zijn Hesperion XXI verzorgen, waaronder een toepasselijk concert in het teken van Erasmus en weinig gehoorde noten uit het Ottomaanse rijk. Het Huelgas Ensemble brengt een wat conventioneler programma, waar Pérotin en Matteo da Perugia een belangrijke rol spelen.

Blijkbaar smaakte de vruchtbare samenwerking met David Lang dit Red Sofa-seizoen naar meer, aangezien de namen van Lang, Wolfe, Gordon en Bang On A Can All Stars wederom opduiken in de brochure. Er is bijvoorbeeld een Bang On A Can Marathon, naar het beproefde New Yorkse model, waar vanaf drie uur ’s middags tot diep in de avond nieuwe muziek te horen zal zijn. Eveneens is er een première van crowd out 2 van David Lang dat garant staat voor spektakel, gezien de gigantische bezetting voor 1000 zangers in de Onderzeebootloods op het RDM-terrein.

De slagwerkgroep van Colin Currie is ook weer van de partij met een uitvoering van Steve Reichs Music for 18 musicians, een werk dat immer blijft imponeren. John Luther Adams’ Become Ocean moet eveneens een bijzondere ervaring zijn, gezien het verdere oeuvre van deze componist. Waarschijnlijk een werk dat vooral in een concertzaal tot zijn recht komt.
De onverschrokken pianist Ralph van Raat brengt een programma dat in het teken staat van Thomas Adès, waaronder diens adembenemende Darknesse Visible. Het DoelenEnsemble duikt in de klankwerelden van een keur aan componisten, waaronder Stockhausen en Nono, maar ook de vroege Amerikaanse enfant terribles. Dit jaar toch maar eens die Red Sofa Bankpas aanschaffen…

Concert: Harriet Krijgh & Magda Amara – Beethoven, Rachmaninov, Chopin
Datum:15 februari 2015
Uitvoerende(n):Harriet Krijgh, cello; Magda Amara, piano
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Nancy Horowitz

Foto: Nancy Horowitz

Harriet Krijgh en Magda Amara presenteerden drie licht verteerbare stukken op de zondagochtend. Dat is misschien een wat vreemde uitspraak met Rachmaninov op het programma, aangezien de man zowat in zijn eentje de hele Romantiek in stand hield tot ver in de twintigste eeuw. Zowel Beethovens variaties op het duet Bei Männern, welche Liebe fühlen uit Die Zauberflöte van Mozart en de Introductie en polonaise brillante van Chopin kenmerken zich echter door een elegantie en relatieve lichtvoetigheid.

Beethovens duet tussen cello en piano kwam in de uitvoering van Krijgh en Amara niet altijd volledig tot zijn recht. De wat harde aanzetten van de cello vormden in dit geval bij vlagen een kleine smet. Ook viel er niet aan de indruk te ontkomen dat er met name voor de cello een hoofdrol was weggelegd.

In het geval van Rachmaninov, een pianocomponist bij uitstek, lagen de verhoudingen anders. Amara en Krijgh wisten goed raad met het muzikale materiaal in de Sonate voor cello en piano, Op. 19. Het is jammer dat Rachmaninov nooit lang stil lijkt te willen staan bij zijn muzikale thema’s. Een componist als Schubert zou het Allegro scherzando ongetwijfeld veel langer hebben uitgesponnen dan de krappe zeven minuten die dat deel gemiddeld in beslag neemt. Gedurende de wat meer onstuimige passages drukte de Steinway soms het cellogeluid van Krijgh wat al te veel naar de achtergrond, maar dat zijn details, de sonate kwam als geheel mooi tot zijn recht.

Dat gold eveneens voor het Introductie en polonaise brillante, Op. 3 van Frédéric Chopin. Het klaterende pianogeluid bood in dat werk een mooi contrast met de warme klank van de cello. Mooi spel hier van Amara en dankzij de begeesterde algehele interpretatie een passende afsluiter.

Concert: Doric String Quartet – Haydn, Janáček & Schubert
Datum:13 januari 2015
Uitvoerende(n):Doric String Quartet
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Doric String QuartetHet Doric String Quartet bracht in 2014 een album met strijkkwartetten van Haydn uit dat door de Britse pers zeer lovend ontvangen werd. Op het programma van dit concert stond dan ook een kwartet van Haydn, het eerste werk uit Op. 76 – gek genoeg zonder malle bijnaam waarmee men de pennenvruchten van Franz Joseph zo graag weet te larderen. Het Doric String Quartet maakte de reputatie van gelauwerde Haydnvertolkers helaas niet waar; een wat iele klank voerde de boventoon. Bovenal was het een wat afstandelijke lezing van het kwartet.

Het tweede strijkkwartet van Leoš Janáček is een werk waar de passie en intense emotie bijna van de pagina’s afdruipt. In dit liefdesmanifesto, geïnspireerd door zijn bijzondere vriendschap met Kamila Stösslová, volgen de emotionele wendingen in hoog tempo op elkaar. Een koele interpretatie lijkt dan bijna onmogelijk en om die reden was de compositie dan ook een interessanter onderdeel van de avond. Het evenwicht was soms wel wat zoek. Er werd bijvoorbeeld vaak gekozen voor zwaar aangezette fortes, maar desalniettemin lukte het om de ongebreidelde hartstocht van de bejaarde componist over te brengen.

De vertolking van Schuberts bekendste strijkkwartet, No. 14 “Der Tod und das Mädchen”, liet helaas nogal wat te wensen over. De keuze voor hoge tempi en een zeer gebonden spel, stonden de articulatie van Schuberts vele stemmingswisselingen in de weg. De dialoog tussen instrumenten leek ook niet altijd optimaal (bijvoorbeeld in het Andante), waardoor er nogal wat ongewenste ruis hoorbaar was.

Stuk voor stuk ging het om verdienstelijke vertolkingen, maar wellicht is het Doric String Quartet, gezien de lovende kritieken, op opnames beter in zijn element.

Concert: Rotterdams Philharmonisch Orkest – Schubert, Debussy & Poulenc
Datum:13 december 2014
Uitvoerende(n):Rotterdams Philharmonisch Orkest, Yannick Nézet-Séguin; Collegium Vocale Gent; Kate Royal, sopraan
Locatie:deSingel, Antwerpen
Waardering:

Onvoltooide werken zijn voor musicologen van ieder allooi een favoriet onderwerp van speculatie. Om de een of andere reden is het erg verleidelijk om hele boekwerken te gaan schrijven over de half afgemaakte fuga uit Bachs Die Kunst der Fuge of pietluttige details uit het Requiem van Mozart. Voor de mindere goden uit de muziekwereld zijn onvoltooide werken van grote componisten vaak ook een compositiespeeltuin. De vele voltooiingen die bijvoorbeeld bestaan van Schuberts Unvollendete Sinfonie zijn daar een bewijs van. Veelzeggend is echter dat dergelijke voltooiingen na de première over het algemeen nooit meer te horen zijn.

Het Rotterdams Philharmonisch Orkest speelde met chefdirigent Yannick Nézet-Séguin gelukkig de versie van de symfonie zoals Schubert hem heeft nagelaten. Helaas kenden de twee delen een wat onevenwichtige verloop dat op sommige plaatsen zelfs wat slordig te noemen was.

Zodra men echter begon aan de Nocturnes van Debussy leek het wel alsof er een ander orkest op het podium had plaatsgenomen. Misschien voelt het Rotterdams Philharmonisch zich meer thuis in de Franse klankwereld, of was het leeftijdsverschil van meer dan zeventig jaar tussen beide werken gewoon merkbaar. Onder Nézet-Séguins trefzekere directie overspoelden Debussy’s geraffineerde wolken van klankkleur de zaal van deSingel al snel. Het samenspel tussen leden van het Collegium Vocale en het orkest in het laatste deel van de Nocturnes beloofde eveneens veel goeds voor het koorwerk van na de pauze.

Poulencs Stabat Mater uit 1950 loste die verwachtingen meer dan in. Geschreven in een tijd dat zowel Olivier Messiaen (die andere aartskatholiek) als Pierre Boulez al enige tijd druk doende waren met het opschudden van het (Franse) muziekleven doet Poulencs muzikale taal misschien wat ouderwets aan. Boulez was geen liefhebber, natuurlijk, aangezien zijn collega in zijn optiek geen bijdrage leverde aan de Heilige Mars van de Muzikale Vooruitgang… Los van al het politieke gekonkel is het Stabat Mater een kolossaal werk dat in al zijn behoudendheid dapper weerstand biedt tegen enig modernistisch idioom. Een grootse compositie enerzijds omdat het voltallige Collegium Vocale Gent het podium moest delen met het orkest en sopraan Kate Royal, maar ook dankzij de dramatische kracht van het werk. De ervaring van Yannick Nézet-Séguin als koordirigent had in dit geval een gunstige uitwerking. Hij leidde orkest en koor soepel door de caleidoscoop van emoties die op momenten magistraal ondersteunt werden door de stem van Royal. Het Stabat Mater werd hierdoor het klapstuk van de avond.

Antonio Salieri door Joseph Willibrod MählerAntonio Salieri was bijna verzekerd van een plaats in het pantheon van beroemde componisten. Als stercomponist van vele opera’s, hofkapelmeester in Oostenrijk en een veelgevraagd leraar met pupillen als Beethoven, Schubert en Liszt leek die positie een vanzelfsprekendheid. Dankzij Mozart verwerd Salieri in de loop der jaren tot een voetnoot in de klassieke muziek, ook al was Wolfgang zelf al zo dood als een pier.

Gedurende Mozarts leven bestond er een professionele rivaliteit tussen beide mannen. Salieri werd, ondanks zijn status als protégé van Christoph Willibald Gluck, gezien als een exponent van de Italiaanse componistenschool terwijl Mozart de Germaanse vertegenwoordigde. In een aantal brieven aan zijn vader komt enige jaloezie van Mozart met betrekking tot de status van Salieri aan het Oostenrijkse hof duidelijk naar voren. Hij had ook het idee dat Salieri en zijn gevolg hem hinderden in het verkrijgen van succes aan het hof.

Het succes bleef voor Mozart echter niet uit in Oostenrijk en uiteindelijk coëxisteerden zowel hij als Salieri prima naast elkaar. In zijn hoedanigheid als hofkapelmeester ontpopte Salieri zich zelfs tot een promotor van Mozarts werk. Ook schreven ze naar verluid samen een cantate, Per la ricuperata salute di Ophelia, die verloren is gegaan, maar waaraan gerefereerd wordt in krantenartikelen uit die tijd. De zoon van Mozart, Franz Xaver, kreeg les van zowel Johann Nepomuk Hummel als Salieri.

Uit dergelijke feiten blijkt niet dat Mozart en Salieri bijzonder moordlustige gevoelens jegens elkaar koesterden. Het ontstaan van het verhaal dat Salieri de hand zou hebben gehad in de dood van Mozart is misschien nog enigszins te verklaren, de zucht naar achterklap is namelijk van alle tijden. Maar de hardnekkigheid van de roddel is wel opmerkelijk te noemen; al meer dan twee eeuwen staat Salieri bekend als de ‘moordenaar van Mozart’.
Mede dankzij de hysterische film van Miloš Forman is er vandaag de dag ook bijna niemand die bij de titels Armida of Der Rauchfangkehrer meteen zal uitroepen dat het om werken van de vermaarde componist Antonio Salieri gaat. Nu is het operagenre misschien wel het meest onderhevig aan de grillen van de mode en zijn wel meer populaire componisten van weleer om heel wat minder dan een kwalijke roddel in de vergetelheid geraakt, maar het blijft de vraag of de naam Salieri, vrij van de smetten die het etiket ‘vergiftiger’ met zich meebrengt, niet verbonden zou zijn met een klassieker onder de meer dan dertig opera’s van zijn hand.

Concert: Florian Boesch & Malcolm Martineau – Die Schöne Müllerin
Datum:16 januari 2014
Uitvoerende(n):Florian Boesch, bariton; Malcolm Martineau, piano
Locatie:De Doelen, Rotterdam
Waardering:

Florian Boesch

Foto: Lukas Beck

Het is uiteraard een persoonlijke voorkeur, maar liederen klinken toch vaak op zijn mooist als ze gezongen worden door een bariton. Het diepe stemgeluid van Florian Boesch, die al een flink aantal operarollen op zijn naam heeft staan, was daarom geknipt voor een verklanking van Die Schöne Müllerin met pianist Malcolm Martineau als begeleider.

Boesch bleek een zeer expressieve zanger die de vele emoties in Schuberts liedercyclus mooi wist te vertolken. Sommige articulaties in combinatie met het spel van Martineau kwamen misschien niet helemaal uit de verf, bijvoorbeeld in het openingslied Das Wandern. Maar verder was zijn transformatie van opgewekte, liefdesdronken molenaarsgezel die gedurende de twintig liederen langzaam verandert in een suïcidaal slachtoffer van een onbeantwoorde liefde door de molenaarsdochter erg overtuigend.

Moeiteloos schakelde Boesch van mismoedig prevelen naar ronduit bijtende jaloezie, in Der Jäger kwam dit bijvoorbeeld bijzonder uit de verf. Het ongekende, broeierige verlangen in Die liebe Farbe vormde een van de hoogtepunten van de avond.

Titel:Schubert
Auteur(s):
Jaar:1982
Uitgever:Open Domein, De Arbeiderspers
Waardering:

Hans J. Fröhlich - SchubertHet schrijven van een lijvige, puur biografische uitgave over Franz Schubert is een lastige opgave. Er is weinig bekend over de jeugd van de componist en voor de documentatie van zijn latere leven is men als biograaf aangewezen op een beperkt aantal bronnen – voornamelijk beschrijvingen van zijn vrienden en kennissen, velen ook nog eens na de dood van Schubert vastgelegd. Bij leven was Schubert geen beroemdheid zoals tijdgenoot Beethoven en de waardering voor zijn oeuvre kwam ook pas postuum op gang.

Het boek Schubert van Hans J. Fröhlich is daarom geen puur biografische aangelegenheid. In het voorwoord geeft de auteur aan dat hij ook geïnteresseerd is in de sociale en psychologische achtergrond van de componist. Als bij dat laatste begrip – de psychologie – al geen alarmbellen zijn gaan rinkelen bij de lezer, dan zijn de analyses van Fröhlich aangaande Schubert reden genoeg om in het vervolg de pogingen van biografen om hun onderwerp psychologisch uit te diepen met argusogen te volgen. Scepsis is zeker op zijn plaats als dat onderwerp al bijna tweehonderd jaar geleden overleed.

Het gepsychologiseer van Fröhlich komt in een aantal passages pijnlijk naar voren. Zo kan de auteur het bijvoorbeeld niet laten om Schuberts ouders te pas en te onpas aan te wenden als Freudiaanse concepten in zijn gespeculeer over het karakter van Franz. Zo redeneert Fröhlich – zonder bewijs – dat Schubert als jongen getuige moet zijn geweest van geslachtsgemeenschap tussen zijn moeder en vader, omdat het huis waarin de familie woonde zo klein was. Deze hypothetische gebeurtenis zou zeer traumatisch geweest zijn voor de kleine Schwammerl en volgens de auteur later ook mogelijk verantwoordelijk voor de getroebleerde relatie tussen Schubert en zijn vader – die hij onderbewust het bezoedelen van zijn moeder kwalijk nam.
Dan zijn er ook nog de veelvuldige tekstanalyses, bijvoorbeeld die van Mein Traum geschreven in 1822, waarbij we van Fröhlich ook vooral de “incest met de maagdelijke moeder” als diepere laag niet onbenoemd mogen laten.

In zijn behandeling van de dood van Schubert lijkt het helemaal alsof Fröhlich zijn pijp tijdens het schrijven regelmatig stopte met hallucinerende middelen… Een maaltijd met zijn broers die de componist in de herberg Zum roten Kreuz zou hebben genoten is de aanleiding voor een reeks veronderstellingen die uiteenlopen van lichtelijk bizar tot bijzonder absurd. Schubert weigerde in de herberg namelijk zijn visgerecht te verorberen, waarschijnlijk omdat zijn appetijt door ziekte aangetast was geraakt. Voor de auteur is het echter ook een symbolisch gebaar, waarbij zijn oudere broer ineens de rol van gehate vader inneemt gedurende de maaltijd en er ‘duidelijke’ parallellen te zien zijn met de thematiek van Mein Traum, aldus Fröhlich tenminste.
Daar houdt de duiding niet op, want vis heeft volgens Fröhlich ook nog een fallische betekenis, hetgeen uiteindelijk deze psychoanalytische parel oplevert:

Zonder twijfel correspondeert echter het erotisch-esthetische welgevallen aan de ‘muntere Forelle’ met de weerzin tegen de dode, de gedode vis op zijn bord, in het bijzonder tegen de lucht ervan. Het is het weerzinaffect tegen de geur van sperma en de afscheiding tijdens de menstruatie. Juist dit laatste echter doet Schubert zich bewust worden van dubbele rol van de vrouw als moeder en geslachtelijk wezen.

Vanwege al het gepsychologiseer en gespeculeer is het makkelijk om te vergeten dat Schubert een groots componist was, maar de muziek speelt helaas niet vaak de hoofdrol in Fröhlichs biografie. Schetsmatig zijn de invloeden van buitenaf die een weerslag gehad hebben op het leven van Schubert en zijn vrienden, het strenge bewind van Prins Klemens von Metternich bijvoorbeeld. Aan het begin van de biografie schetst Fröhlich een mooi beeld van hoe het leven in het verarmde deel van Wenen moet zijn geweest en ook later in de biografie lukt het om te illustreren hoe Schubert geleefd moet hebben. Dergelijke momenten zijn helaas dun gezaaid. Zelfs aan biografische gebeurtenissen wordt soms snel voorbij gegaan, bijvoorbeeld zijn verblijf in Hongarije als docent bij de familie Eszterházy.
De chronologie is verder nog wel eens zoek, aangezien Fröhlich vaak gebeurtenissen van jaren later naar voren haalt om een punt te maken – de Schubert uit 1824 wordt dan bijvoorbeeld uitgebreid gebruikt om zijn vijftienjarige versie te contextualiseren.

Om de bovengenoemde redenen en het volstrekt archaïsche taalgebruik is de Schubert biografie van Hans J. Fröhlich een opgave om te lezen. Maar het eten van een forel of een stuk zalm zal in ieder geval nooit meer hetzelfde zijn.

Concert: Artemis Quartett – Haydn, Bartók & Schubert
Datum:10 december 2013
Uitvoerende(n):Artemis Quartett
Locatie:de Doelen, Rotterdam
Waardering:

Foto: Molina Visuals

Foto: Molina Visuals

Het Artemis Quartett stond vorig jaar in Vlaanderen op de planken met een programma dat gelijkenissen vertoonde met dat van gisteren. Op beide avonden werd de opening gevormd door twee werken, met het vijftiende strijkkwartet (D.887) van Franz Schubert als afsluiter na de pauze.

Het tweede strijkkwartet Op. 20 van Franz Joseph Haydn kwam als eerste aan bod, een werk uit de groep va zes kwartetten die hem de bijnaam “vader van het strijkkwartet” opleverde. Dankzij het subtiele en gepassioneerde spel, duidelijk merkbaar in het prachtige Adagio, van het Artemis werd Haydn’s strijkkwartet een van de hoogtepunten van de avond. De wervelende, fugatische finale van de compositie leverde zelfs bijna de eerste ovatie van de avond op, we waren tenslotte weer in Nederland…

De invloed van Béla Bartók op de ontwikkeling van het strijkkwartet is misschien wel net zo groot geweest als die van Haydn, zeker waar het gaat om de toepassing van technieken als sul ponticello (dicht op de kam van het instrument spelen), Bartókpizzicato of glissandi waar Haydn zijn wenkbrauwen ongelovig voor zou ophalen. De woorden “stekelig” of “hoekig” vallen wel eens als het om de muziek van Bartók gaat en die zijn ook in zijn vijfde strijkkwartet. Het Artemis Quartett speelde deze muzikale caleidoscoop met verve, van de karakteristieke, stemmige nachtmuziek-passages tot de complexe ritmiek in het Scherzo en de humoristische kwinkslagen die door het stuk verspreid zijn.

Zoals eerder vermeld speelde het Artemis Quartett hetzelfde kwartet van Schubert al eerder tijdens een indrukwekkend concert in het seizoen 2012-2013. Ook in dit werk weer mooi spel en een duidelijk begrip voor de muzikale ideeënwereld van de componist. Het kan zijn dat de herinnering aan het eerdere concert de beoordeling wat vertroebelde, maar sommige passages kwamen wat routineus over en daardoor wist het werk niet altijd de volledige aandacht op te eisen.

Uiteraard “oveerde” de zaal een mooie toegift in de vorm van een Prelude uit Das wohltemperierte Klavier bij elkaar, waarin het fijnzinnige spel van het Artemis Quartett nog eenmaal te horen was.

Titel:The Romantic Generation
Auteur(s):
Jaar:1995
Uitgever:Harvard University Press

romanticEen uitgebreid eerste hoofdstuk over de techniek van het pianopedaal en een theoretische uitleg over rubato, Charles Rosen zet al vanaf het begin de toon in zijn boek over de Romantische Generatie. De onlangs gestorven Rosen schreef het in 1995, maar bijna 20 jaar later blijft het even interessant.

Rosen schrijft in dit boek over de muziek van de bekendste Romantische componisten, en belicht hun leven enkel indien het nodig is om hun muziek beter te kunnen plaatsen. Voor de rest treedt de muziek hier op de voorgrond: er gaat amper een pagina voorbij zonder een staaf muziek. Toonladders, tonaliteiten, thema’s… het wordt allemaal behandeld samen met de bladmuziek ter illustratie.

Schubert, Schumann, Berlioz en Mendelssohn passeren de revue, maar het zijn Liszt en vooral Chopin die de hoofdrol spelen. Aan hen zijn de twee belangrijkste stukken hoofdstukken gewijd, of toch vooral aan hun muziek. Over de componisten en hun leven zelf wordt er amper uitgeweid, over hun muziek des te meer. Vooral Chopin kan niets verkeerd doen, zijn muziek wordt door Rosen enkel in superlatieven uitgedrukt. Hij is wel eerlijk genoeg om soms banale stukjes te belichten, maar gebruikt deze dan als basis voor andere geniale vondsten van Chopin. Hij gaat zelfs zo ver om bepaalde fouten te corrigeren die in de partituren geslopen zijn tijdens het kopiëren van de manuscripten door de uitgevers.

Heel anders gaat het met Liszt. Er gaat geen pagina voorbij zonder dat hij als ‘vulgair’ wordt omschreven, en zijn reputatie als showmens kan Rosen duidelijk niet verkroppen. Toch straalt hier ook de bewondering voor de improvisatietechnieken duidelijk uit. Ook zijn gebruik van klankkleur en uitvinding van nieuwe pianotechnieken kan Rosen wel waarderen. Over de niet-pianowerken is Rosen echter kort: ‘His orchestration is, in most cases, dreadful.’ Toch is het Liszt die op de (behoorlijk lelijke) cover van het boek staat en niet Chopin, wat een beetje de inhoud goedmaakt.

En zo blijft Rosen zijn persoonlijke toetsen door het boek verspreiden en wordt het nooit saai. De analyse van muziekstukken blijft op de voorgrond, en zijn kennis en inzicht hierin zijn ongeëvenaard, maar het wordt nooit droog. Hiervoor besprenkelt hij de tekst teveel met zijn persoonlijkheid.

Dit boek verdient echter wel een iPad-uitgave waarbij je elk stukje muziek kan beluisteren. Ook al kan je muzieknotatie lezen, soms is het erg moeilijk om te zien waar het allemaal om draait. Als je het stuk dan tegelijk kan horen, zou het dit al heel wat duidelijker maken.

The Romantic Generation is een erg fijn boek dat lange tijd door mij bewaard zal blijven. Ik zal het niet meer in één stuk uitlezen maar wel vaak te hand nemen bij het beluisteren van een bepaald stuk dat in het boek belicht wordt. Zelfs al is het dan een stuk van Liszt.

Dat Franz Schubert in de twintigste eeuw zijn dagen waarschijnlijk had gesleten als componist van popliedjes is een veel gehoord cliché. De gigantische hoeveelheid liederen die Schubert in zijn korte leven schreef zijn het overtuigende bewijs dat de Weense componist een gave had voor het schrijven van pakkende melodieën. De liederen uit Scuberts bekende cycli Winterreise, Die Schöne Müllerin en Schwanengesang vormen daarop geenszins een uitzondering. Die Taubenpost dat Schwanengesang afsluit is een goed voorbeeld van de muzikale vermogens van Schubert.

Het lied maakt deel uit van de cyclus die vaak gezien wordt als de onevenwichtigste van de drie, simpelweg omdat de collectie niet door Schubert zelf is samengesteld maar door een gewiekste muziekuitgever en er dientengevolge toonzettingen van drie verschillende dichters in zijn opgenomen – te weten Heinrich Heine, Ludwig Rellstab en Johann Gabriel Seidl.

Traditioneel volgt Die Taubenpost op een krachtige toonzetting van Heine, Der Doppelgänger, een emotionele stomp in de maag, zelfs in de versie getranscribeerd voor piano solo door Franz Liszt. Wat dan volgt is bijna vier minuten lichtvoetigheid en elegantie, waar de zanger lijkt te blaken van optimisme en zelfvertrouwen. Het is een subtiel lied, waarbij de muziek en de tekst – over onbeantwoorde liefde en verlangen – een prachtig samenspel aangaan.

De onnavolgbare Dietrich Fischer-Dieskau is de uitgelezen persoon om het werk te vertolken: