Concert: Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin
Datum:12 oktober 2013
Uitvoerende(n):Rotterdams Philharmonisch Orkest, Yannick Nézet-Séguin; Marc-André Hamelin, piano
Locatie:deSingel

ivan-bilibin-vuurvogelHet was een blij weerzien met het Rotterdams Philharmonisch Orkest, niet in hun thuisstad maar voor een keer in Antwerpen. Dat de fans uit hun stad waren meegekomen bleek uit de Nederlandse autocars die al op de parking van DeSingel stonden, en aan de staande ovatie op het einde van het concert die door hen op gang gebracht werd, al was dat niet helemaal onverdiend.

De avond begon rustig en vrolijk met Prokofjevs symfonie nr.1 in D (op. 25). Deze Haydn-achtige symfonie werd onmiddellijk krachtig ingezet door vaste Canadese dirigent Yannick Nézet-Séguin. Zijn specifieke stijl werd nog vóór de eerste tonen van het concert geapprecieerd door een oudere persoon die achter mij zat met de woorden ‘amai, die heeft er precies goesting in.’ De humor die in het stuk zit werd zichtbaar gesmaakt door de muzikanten en de korte symfonie werd met de nodige schwung gespeeld.

Hierna kregen we een nieuw stuk te horen van Mark-Anthony Turnage: Piano Concerto. Speciaal gecreëerd voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest en voor het eerst gespeeld twee dagen ervoor op 10 oktober, zorgde dit toch voor enige nieuwsgierigheid. De Canadese pianist Marc-André Hamelin zorgde admirabel voor het toetsenwerk.

Vanaf het begin werd al duidelijk dat Hamelin niet gespaard zou worden, het stuk begon met staccato gespeelde akkoorden die met ingewikkelde ritmes werden aangevuld door het orkest. Toch leek het aanvankelijk op een sputterende motor: er werd zoveel gevarieerd dat er nergens leek bij stilgestaan te worden, en het orkest kreeg om de paar maten een paar noten zonder samenhang. Bepaalde stukken moest het orkest percussief samenspelen met de piano, en dit ging mis in de eerste maten. Gelukkig werd dit al snel goedgezet en kwam het de rest van het stuk niet meer voor, maar toch een teken dat dit echt wel een nieuw stuk was.

Het tweede deel werd echter al veel trager, lyrischer met meer werk voor het concert (al kreeg de piano de mooiste trage solopassages). Het derde deel zorgde dan voor de apotheose en werd ook het eerste deel duidelijk gemaakt: de staccato-passages werden aaneengerijgd tot grotere delen en het orkest mocht samen losbarsten. Swingende jazzstukken passeerden nog de revue en het stuk eindigde op een prachtig crescendo. Op basis van het eerste deel leek het een doorsnee modern pianoconcert te worden, maar het tweede en vooral het derde deel verhieven het boven de middenmoot.

Na de pauze stond Stravinsky’s Vuurvogel gepresenteerd. Een heel vaak gespeeld stuk (waar we vorig jaar nog naartoe zijn gegaan) maar deze keer werd de integrale versie gespeeld. De integrale versie verliest een beetje aan kracht omdat je minder van hoogtepunt naar hoogtepunt gestuwd wordt, maar wint dit geheel aan ontwikkeling. In plaats van één keer het thema te spelen wordt dit vaker herhaald waardoor dit beter blijft hangen en de variaties duidelijker worden. Ook de overgangen zijn minder bruusk en alles vloeit beter in elkaar over.

Dirigent Nézet-Séguin is de uitgelezen persoon voor dit soort werken: door zijn energie danst hij de leden van het concert door het stuk heen. Het is niet vaak dat een dirigent een crescendo aanduidt door door zijn knieën te gaan en zich daarna helemaal uit te strekken. Hij begeleidde de korte solostukken door de violen en de cello admirabel op een persoonlijke manier en deze werden met de nodige, maar niet overdreven, pathos gespeeld. Wanneer het orkest dan weer samen het maximum moest geven, liet hij zelfs het dirigeerstokje helemaal achterwege. Met twee gebalde vuisten stuwde hij iedereen vooruit: een uitzonderlijk zicht.

De enige valse noot van de avond bleek de veel te schrille piccolo te zijn: een instrument met een sowieso erg schel geluid, maar de eerste noten bleken toch iets te hard aangezet. De rest van de houtblazers waren echter prima van stem en hun solostukken werden zoals gevraagd prima gespeeld. Het RPO was al heel de avond op dreef en het stuk kwam tot zijn bekende, daverende apotheose. Nézet-Seguin schudde hierin zijn zweet alle kanten uit (gelukkig waren de eerste twee rijen onbezet gebleven) en sprong bijna het orkest in.

Het gebeurt bijna nooit in Antwerpen en het kwam traag op gang, maar uiteindelijk kwam er dan toch een staande ovatie die minutenlang bleef duren. Met dit concert bewees het Rotterdams Philharmonisch Orkest wederom bij de betere orkesten te horen wanneer het op dynamische muziek aankomt. Vooral onder leiding van Yannick Nézet-Seguin, momenteel toch behorend tot de wereldtop van dirigenten, kom je zo tot een uitstekend en memorabel concert.

Dit concert werd opgenomen door Klara en wordt uitgezonden op 31 oktober om 20 uur in het programma ‘Klara live’.

meester-van-de-vrouwelijke-halffigurenDe lijst met vrouwelijke componisten op Wikipedia is behoorlijk imposant, een immer groeiend aantal namen naarmate de eeuwen verstrijken. Op de twintigste eeuw na, met personen als Sofia Gubaidulina of Meredith Monk, komt er slechts sporadisch een bekende naam in de lijst voorbij. Uitzonderingen zijn de negentiende eeuwse Fanny Mendelssohn en Clara Schumann en die enigmatische heilige Hildegard von Bingen (1098 – 1179) uit lang vervlogen tijden.

Nonnen en Trobairitz

Het is natuurlijk geenszins zo dat vrouwen in het geheel niet deelnamen aan de muziekcultuur door de eeuwen heen, de lange encyclopedische lijst is daar een bewijs van. Hildegard von Bingen is geen ongewoon geval, het kwam vaker voor dat vrouwen die religieuze functies bekleedden – Hildegard was abdis – zich bijvoorbeeld naast de literatuur en theologie eveneens bekwaamden in de compositieleer. De Grieks-Byzantijnse Kassia is een goed en zeer vroeg voorbeeld, ze leefde van ± 810 tot 865, en is een van de vroegste componisten waar een vijftigtal hymnen van bewaard zijn gebleven, een deel wordt nog steeds gezongen in de Orthodox Christelijke Kerk.
Het lijkt er op dat het andere alternatief voor vrouwen om zich te specialiseren in de muziek in die tijd het beroep van trobairitz of trouvère moet zijn geweest. Net zoals in het geval hun mannelijke tegenhangers was een betrekking als trobairitz/trouvère over het algemeen een respectabele positie aan het hof – voor de gewone speellieden op straat was er een andere naam, de joculator of jongleur. Van veel van hun werk en dat van hun mannelijke collega’s bestaan alleen nog de woorden zonder muziek of is zelfs volledig verdwenen.

Met het uitsterven van de traditie van de troubadours en de Minnesänger (de Duitse en klaarblijkelijk exclusief masculiene equivalent) lijkt ook het bestaan van de beroepsmatige, vrouwelijke musicus en componist in seculiere zin goeddeels voorbij. De praktijk van de componerende kloosterlinge bleef bestaan, zoals de levens van de niet al te bekende Vittoria Aleotti of Claudia Sessa bewijzen.
Gedurende de Renaissance en eigenlijk de eeuwen die daarop volgen lijkt het hebben van blauw bloed de enige andere manier waarop een vrouw zich met enig fatsoen kon permitteren muziek te schrijven. Een uitzondering is wellicht de Italiaanse luitist Maddalena Casulana (± 1544 – ± 1590) die over het algemeen wordt gezien als de eerste vrouwelijke componist wier muziek, voornamelijk bestaande uit madrigalen, gedrukt en officieel gepubliceerd is. Over haar leven is zeer weinig bekend, maar waarschijnlijk was ze zeer goed bevriend met de adellijke Isabella de’ Medici, een verbintenis die haar in die tijd op zijn minst enig respect moet hebben opgeleverd.

Componerende adel

Aangekomen in de zeventiende eeuw duikt de eerste, echte “afwijking” op in de stroom adellijke dilettanten en religieuze componisten; Barbara Strozzi (1619 – 1677), de geadopteerde bastaarddochter van Giulio Strozzi en Isabella Garzon. Ondanks haar gegoede komaf, vormt de carrière van Strozzi een breuk met de traditie. Haar vader was een grote stimulans in haar carrière als zangeres en later kreeg ze op zijn voorspraak compositieles van belangrijke componisten als Francesco Cavalli. Ze schreef voornamelijk seculier werk gevat in de traditionele vormen van die tijd, motetten en madrigalen, maar waagde zich ook aan de “nieuwerwetse” cantate. Tevens verschenen haar composities verder bijvoorbeeld niet in collecties samen met werk van collega’s, zoals gebruikelijk, maar in bundels volledig gewijd aan een enkele auteur en zonder financiële steun van de Kerk of een mecenas. Het is goed mogelijk dat haar succes nogal wat kwaad bloed zette bij haar collega’s, gezien de hardnekkige geruchten dat Strozzi, een van de meest karakteristieke vrouwelijke componisten tot dan toe, een courtisane en daarom een dame van bedenkelijk moreel allooi was.

Verder duiken er met enige regelmaat imposante, lange namen op van adellijke dames in heel Europa die zich op de een of andere manier bezig hielden met het schrijven van muziek. Elisabeth Sophie van Mecklenburg, Hertogin van Brunswick-Lüneburg (1613 – 1676), wier werk de eerste officieel gepubliceerde composities in Duitsland zouden zijn. Lady Mary Dering (1629 – 1704), weliswaar geen bezitster van een lange naam, eiste de eer voor hetzelfde feit in Engeland op. Een instrument bespelen en zingen vormden uiteraard een belangrijk onderdeel van de vaardigheden die een adellijke dame moest bezitten, maar een succesvolle professionele carrière was maar voor weinigen weggelegd of werd zelfs ongewenst geacht voor deugdelijke, adellijke dames. De vrouwen met een daadwerkelijke carrière waren over het algemeen niet primair bekend als componist, maar vaak als verdienstelijk instrumentalist of zangeres, vroege voorlopers van negentiende eeuwse supersterren als Jenny Lind.

De vrouw van…

Het midden van de achttiende eeuw is de opkomst zichtbaar van de eerste vrouwen die muzikaal gezien serieus genomen werden en in dezelfde kringen konden verkeren als hun bekendere mannelijke collega’s. Zo is daar Marianne von Martinez die bekend was in Wenen vanwege haar muzikaliteit en bevriend was met Mozart, die samen met haar pianoduetten speelde, en Haydn, haar klavierdocent. Haar faam was dusdanig dat ze uiteindelijk tot lid van de prestigieuze Accademia filarmonica of Bologna werd benoemd. Op latere leeftijd was een ze een belangrijke spil in het Weense muziekleven, door het oprichten van een zangschool, maar ook haar soirées waren beroemd in de stad. Martinez componeerde een respectabele hoeveelheid werk, naast salonstukken ook “grotere” vormen als twee pianoconcerten en een symfonie.

In het geval van Sophia Dussek zou het vreemd zijn geweest als ze niet in de muziek terecht zou zijn gekomen. Ze was de dochter van een muziekimpressario, werd geboren in een muzikale familie en mocht zich later de echtgenote van de Tsjechische componist Jan Ladislav Dussek noemen. Van Sophia Dussek is voornamelijk haar werk voor harp nog enigszins bekend.

Het gegeven van de vrouwelijke componist die, zoals Dussek, uit de schaduw van haar beroemde man stapt herhaalt zich nog enkele keren in de negentiende eeuw, bijvoorbeeld met de eerder genoemde Fanny Mendelssohn (in dit geval de schaduw van haar broer Felix) en Clara Schumann. Het is tevens de eeuw waarin de vrouw in de kunsten steeds meer geïdealiseerd wordt, zie bijvoorbeeld het gedweep van Hector Berlioz aangaande de actrice Harriet Smithson en de ongekende populariteit van de eerder genoemde “Zweedse Nachtegaal” Jenny Lind. Nadezhda Rimskaya-Korsakova volgde echter het voorbeeld dat vele vrouwen voor haar namen en stopte in het geheel met componeren na haar huwelijk met Nikolai Rimsky-Korsakov, haar oeuvre bestond op dat moment uit een opera, een symfonisch gedicht en werk voor piano.

Ondanks haar kwaliteiten als componist schreef Clara Schumann op latere leeftijd de volgende zwartgallige overpeinzing in haar dagboek:

“Ik geloofde ooit dat ik een creatief talent bezat, maar heb dit idee opgegeven; een vrouw moet niet willen componeren – er is er nog geen een die in staat is geweest om het doen. Wie ben ik om te denken dat ik het wel zou kunnen?”

Gelukkig hebben de muzikale vrouwen in de tijd na Clara Schumann geen gehoor gegeven haar bovenstaande onderdanige verzuchting.