Titel:György Ligeti: Music of the Imagination
Auteur(s):
Jaar:2003
Uitgever:Northeastern University Press
Waardering:

György Ligeti: Music of the ImaginationHet is nog maar een paar jaar geleden dat componist György Ligeti overleed na jaren te hebben gekampt met een zwakke gezondheid en de gevolgen van ouderdom. Ligeti kon na zijn vlucht uit het communistische Hongarije in West-Europa en later de rest van de wereld rekenen op een warme belangstelling voor zijn vernieuwende muziek. Als een van de belangrijkste componisten van de late twintigste eeuw bewoog hij zich ook veelvuldig in de kringen van Boulez en Stockhausen. Desalniettemin was Ligeti een artistiek buitenbeentje, maar dat kwam zijn originaliteit als componist alleen maar ten goede.

De importantie van Ligeti’s muziek wordt nog eens extra onderstreept door de opname van al zijn werken in de Ligeti Edition en later The Ligeti Project in de late jaren negentig, het winnen van een aantal prestigieuze prijzen en de veelvuldige uitvoeringen van zijn werk (al valt dat in Nederland op het moment wat tegen). ((Het Rotterdams Philharmonisch Orkest voert op 10 oktober Ligetis Vioolconcert uit.)) Richard Steinitz’ behandeling van Ligetis oeuvre past daarmee prima in het rijtje lauweringen die de componist tegen het einde van zijn leven mocht ontvangen.

Lezers zoals ik, die een gedetailleerde biografische vertelling van Steinitz verwachten, komen al snel bedrogen uit. Reeds in de introductie maakt de auteur duidelijk dat het hem vooral om de muziek te doen is en de biografische elementen vooral gaandeweg in het boek zijn ingeslopen. Met name in de eerste hoofdstukken, als de jonge Ligeti nog op zoek is naar zijn eigen stijl, gehinderd door de communistische censuur in Hongarije, steunt Steinitz’ verhaal erg op biografische pijlers. Later, bijvoorbeeld gedurende de periode waarin Ligeti zijn weergaloze piano etudes en laatste orkestwerken schreef, wordt door de auteur zwaar ingezet op de analytische beschouwing van de individuele werken.

Ook al gebruikt Richard Steinitz relatief weinig notenvoorbeelden en al te ingewikkeld jargon is het voor de leek soms lastig om bij de les te blijven. De lezer moet niet opkijken van veelvuldige en detaillistische uiteenzettingen over de structuur van Ligetis stukken. Verder schreeuwt Ligetis woelige levensloop om een verdere uitwerking tot een volwaardige biografie. In Steinitz’ betoog verdwijnen de biografische elementen begrijpelijkerwijs vaak al snel naar de achtergrond.
De wrijving die ontstond tussen de perfectionistische Ligeti en de slecht voorbereide Esa-Pekka Salonen en het Londonse Philharmonia Orchestra gedurende de opnames van de Ligeti Edition komt bijvoorbeeld kort aanbod. Persoonlijkere details, zoals de ietwat vreemde huwelijksconstructie met Vera Ligeti worden bij tijd en wijlen slechts aangestipt. De soms ongemakkelijke verhouding van Ligeti met de Europese avant-garde zou wellicht zelfs een apart hoofdstuk mogen krijgen. Al met al zouden biografische passages die nu enkele alinea’s toebedeeld krijgen gebaat zijn bij verder biografisch onderzoek.

Dit alles wil niet zeggen dat Steinitz’ boek onvolledig of onbevredigend is. De auteur kwijt zich uitstekend van de door hem in het voorwoord gestelde taken en de waarde van de betrokkenheid van Ligeti bij de totstandkoming van het boek kan ook niet genegeerd worden. Maar een componist van het statuur van György Ligeti verdient simpelweg een lijvige biografie, een gedegen musicologische analyse van zijn composities is er in ieder geval al.

Titel:Haydn, A Creative Life in Music
Auteur(s):
Jaar:1982
Uitgever:University of California Press
Waardering:

Haydn - A Creative Life in MusicVan Franz Joseph Haydn bestaat het hardnekkige beeld van een veelschrijver, wiens leven in het comfort van paleis Eszterháza maar een beetje voortkabbelde. De biografie van Karl Geiringer verwijst deze mythe in ieder geval naar het rijk der fabelen en geeft tevens een boeiende analyse van de ontwikkeling van de beroemdheid die Haydn vanaf het midden van zijn leven genoot.

Het biografische deel van het boek valt grofweg uiteen in drie delen. Het eerste segment verhaalt over Haydns bescheiden afkomst en de armoede die hij kende als koorknaap en later als huurmuzikant en muziekleraar. Vanaf zijn aanstelling als Kapellmeister van de familie Esterházy begint Haydns succesverhaal, culminerend in de twee reizen naar Londen waar de meester van bijna zestig jaar onthaald werd als een wereldster.

Geiringer heeft een toegankelijke biografie geschreven die een duidelijk beeld schept van wat voor mens Haydn moet zijn geweest. Geen makkelijke opgave, want ondanks Haydns vermaardheid zijn er veel vraagtekens over de persoonlijke levenssfeer van de componist. Haydns dagboeken zijn bijvoorbeeld niet zulke handige documenten, aangezien hij voornamelijk trivia en neutrale wetenswaardigheden noteerde, in plaats van diepgaande zielenroerselen. Hoe Haydn dus bijvoorbeeld echt dacht over zijn liefdeloze huwelijk met een vrouw die niet van muziek hield is alleen af te leiden uit terloopse opmerkingen in briefwisselingen. Desalniettemin verdient Karl Geiringer een pluim voor het optekenen van een onderhoudend levensverhaal op basis van zulk lastig bronmateriaal.

Buiten het biografisch deel is er een analyse van Haydns gehele oeuvre opgenomen. Zoals bij zoveel van dit soort behandelingen leest de bespreking van de composities vaak als een wat droge opsomming. Op zich natuurlijk niet gek als de componist in kwestie meer dan honderd symfonieën op zijn naam heeft staan en evenveel strijkkwartetten. Eveneens typisch voor dit soort analyses is de overmatige aandacht die wordt geschonken aan de opera. Op zich vreemd, aangezien Haydn nou niet de operacomponist bij uitstek is. Een uitgebreidere behandeling van de strijkkwartetten zou meer op zijn plaats zijn geweest.

Titel:Schubert
Auteur(s):
Jaar:1982
Uitgever:Open Domein, De Arbeiderspers
Waardering:

Hans J. Fröhlich - SchubertHet schrijven van een lijvige, puur biografische uitgave over Franz Schubert is een lastige opgave. Er is weinig bekend over de jeugd van de componist en voor de documentatie van zijn latere leven is men als biograaf aangewezen op een beperkt aantal bronnen – voornamelijk beschrijvingen van zijn vrienden en kennissen, velen ook nog eens na de dood van Schubert vastgelegd. Bij leven was Schubert geen beroemdheid zoals tijdgenoot Beethoven en de waardering voor zijn oeuvre kwam ook pas postuum op gang.

Het boek Schubert van Hans J. Fröhlich is daarom geen puur biografische aangelegenheid. In het voorwoord geeft de auteur aan dat hij ook geïnteresseerd is in de sociale en psychologische achtergrond van de componist. Als bij dat laatste begrip – de psychologie – al geen alarmbellen zijn gaan rinkelen bij de lezer, dan zijn de analyses van Fröhlich aangaande Schubert reden genoeg om in het vervolg de pogingen van biografen om hun onderwerp psychologisch uit te diepen met argusogen te volgen. Scepsis is zeker op zijn plaats als dat onderwerp al bijna tweehonderd jaar geleden overleed.

Het gepsychologiseer van Fröhlich komt in een aantal passages pijnlijk naar voren. Zo kan de auteur het bijvoorbeeld niet laten om Schuberts ouders te pas en te onpas aan te wenden als Freudiaanse concepten in zijn gespeculeer over het karakter van Franz. Zo redeneert Fröhlich – zonder bewijs – dat Schubert als jongen getuige moet zijn geweest van geslachtsgemeenschap tussen zijn moeder en vader, omdat het huis waarin de familie woonde zo klein was. Deze hypothetische gebeurtenis zou zeer traumatisch geweest zijn voor de kleine Schwammerl en volgens de auteur later ook mogelijk verantwoordelijk voor de getroebleerde relatie tussen Schubert en zijn vader – die hij onderbewust het bezoedelen van zijn moeder kwalijk nam.
Dan zijn er ook nog de veelvuldige tekstanalyses, bijvoorbeeld die van Mein Traum geschreven in 1822, waarbij we van Fröhlich ook vooral de “incest met de maagdelijke moeder” als diepere laag niet onbenoemd mogen laten.

In zijn behandeling van de dood van Schubert lijkt het helemaal alsof Fröhlich zijn pijp tijdens het schrijven regelmatig stopte met hallucinerende middelen… Een maaltijd met zijn broers die de componist in de herberg Zum roten Kreuz zou hebben genoten is de aanleiding voor een reeks veronderstellingen die uiteenlopen van lichtelijk bizar tot bijzonder absurd. Schubert weigerde in de herberg namelijk zijn visgerecht te verorberen, waarschijnlijk omdat zijn appetijt door ziekte aangetast was geraakt. Voor de auteur is het echter ook een symbolisch gebaar, waarbij zijn oudere broer ineens de rol van gehate vader inneemt gedurende de maaltijd en er ‘duidelijke’ parallellen te zien zijn met de thematiek van Mein Traum, aldus Fröhlich tenminste.
Daar houdt de duiding niet op, want vis heeft volgens Fröhlich ook nog een fallische betekenis, hetgeen uiteindelijk deze psychoanalytische parel oplevert:

Zonder twijfel correspondeert echter het erotisch-esthetische welgevallen aan de ‘muntere Forelle’ met de weerzin tegen de dode, de gedode vis op zijn bord, in het bijzonder tegen de lucht ervan. Het is het weerzinaffect tegen de geur van sperma en de afscheiding tijdens de menstruatie. Juist dit laatste echter doet Schubert zich bewust worden van dubbele rol van de vrouw als moeder en geslachtelijk wezen.

Vanwege al het gepsychologiseer en gespeculeer is het makkelijk om te vergeten dat Schubert een groots componist was, maar de muziek speelt helaas niet vaak de hoofdrol in Fröhlichs biografie. Schetsmatig zijn de invloeden van buitenaf die een weerslag gehad hebben op het leven van Schubert en zijn vrienden, het strenge bewind van Prins Klemens von Metternich bijvoorbeeld. Aan het begin van de biografie schetst Fröhlich een mooi beeld van hoe het leven in het verarmde deel van Wenen moet zijn geweest en ook later in de biografie lukt het om te illustreren hoe Schubert geleefd moet hebben. Dergelijke momenten zijn helaas dun gezaaid. Zelfs aan biografische gebeurtenissen wordt soms snel voorbij gegaan, bijvoorbeeld zijn verblijf in Hongarije als docent bij de familie Eszterházy.
De chronologie is verder nog wel eens zoek, aangezien Fröhlich vaak gebeurtenissen van jaren later naar voren haalt om een punt te maken – de Schubert uit 1824 wordt dan bijvoorbeeld uitgebreid gebruikt om zijn vijftienjarige versie te contextualiseren.

Om de bovengenoemde redenen en het volstrekt archaïsche taalgebruik is de Schubert biografie van Hans J. Fröhlich een opgave om te lezen. Maar het eten van een forel of een stuk zalm zal in ieder geval nooit meer hetzelfde zijn.

Titel:Messiaen
Auteur(s):
Jaar:2005
Uitgever:Yale University Press
Waardering:

messiaen-hill-simeoneDe biografie die Peter Hill en Nigel Simeone over Olivier Messiaen schreven is een van de eerste werken, in ieder geval in het Engels, waarbij de auteurs gebruik konden maken van het volledige privé-archief van de componist. Het resultaat is een goed geïnformeerde en rijk geïllustreerde beschouwing van het leven van de componist. Messiaen stond bekend als uiterst hoffelijk in de omgang, maar was afstandelijk tegenover de muziekpers. De groeiende terughoudendheid waarmee Messiaen zijn persoonlijke leven wereldkundig maakte had deels te maken met een uiterst onaangename episode gedurende de jaren veertig die bekend kwam te staan als “Le Cas Messiaen”. Enkele Franse critici uitten hevige kritiek op de praktijk van de componist om zijn werken te voorzien van uitgebreid analytisch en religieus commentaar tijdens opvoeringen, de zure toon sloeg eveneens over op de kritische behandeling van Messiaens composities. Het alomtegenwoordige rooms-katholicisme van Messiaen zorgde door de jaren heen vaker voor wrijving in de recensies en verhandelingen over het oeuvre van de componist. Gezien alle kritiek is het des te lovenswaardiger dat Olivier Messiaen onversaagd werken bleef componeren met een diep religieuze inslag, zelfs met enkele uitzonderingen daargelaten.

Vanwege Messiaen’s betrekkelijk geringe loslippigheid lijkt het bijna alsof zijn leven bijna volledig uit zonneschijn bestond, op een gebeurtenis na, het gedwongen verblijf in het Duitse gevangenenkamp Stalag VIII-A tijdens de Tweede Wereldoorlog – waar hij het magistrale Quatuor pour la fin du temps schreef. De biografie van Hill en Simeone brengt op momenten de nodige realiteit weer terug in de door Messiaen soms wat bloemrijker voorgestelde herinneringen. Zo komt de schrijnende relaas over de aftakeling van zijn eerste vrouw (Claire Delbos) aan bod, iets waar Messiaen zelf liever het zwijgen over toe deed.

Naast het nuanceren en uitdiepen van de levensloop van de componist wordt ook zijn werk onderzocht door Hill en Simeone. Zij komen bijvoorbeeld tot interessante conclusies over de dieperliggende betekenis met betrekking tot Messiaens liefde voor Delbos en de ontluikende liefde met zijn tweede vrouw Yvonne Loriod in relatie tot de liedercyclus Harawi. De auteurs laten zich overigens niet verleiden tot zwaar musicologische verhandelingen, waardoor een analyse van bijvoorbeeld de Turangalîla-Symphonie of het latere Éclairs sur l’au-delà… niet in totale abstractie verzanden voor de leek.

Aangezien Messiaen en pianiste Loriod er een uiterst drukbezet schema op na hielden leest een groot deel van de biografie helaas als een lange opsomming van concertdata met korte, inhoudelijke uitweidingen. Daarnaast zouden enkele “spelers” in het leven van Messiaen baat hebben bij enige biografische context. Claire Delbos en Yvonne Loriod krijgen uiteraard de aandacht die ze verdienen, maar personen als Pierre Boulez of Pierre-Laurent Aimard duiken plots op (beiden als muziekstudent van Messiaen) en over hun rol en verdere betekenis in het creatieve leven van Messiaen wordt voornamelijk terloops gesproken. Tegenover beide onvolkomenheden staat weer de voortreffelijke wijze waarop Hill en Simeone de artistieke crisis die het schrijven van de opera Saint François d’Assise veroorzaakte tegen het einde van Messiaens leven inzichtelijk maken, met behulp van dagboekfragmenten en persoonlijke gesprekken met de weduwe Loriod.

In de biografie zijn dagboekpassages opgenomen waar een totale en gelukzalig ongekunstelde euforie zich van Olivier Messiaen meester maakt als hij getuige is van ontzagwekkende natuurfenomenen of het zingen van een tjiftjaf. Gelukkig heeft de kritiek van cynische critici hem er niet van weerhouden om die vervoering en verrukking te uiten in zijn muziek. Het maakt hem dan ook tot een van de bijzondere, originele eenlingen als componist en in de komende jaren waarschijnlijk tot een onderwerp van nog verdergaande (biografische) studie. Het boek van Peter Hill en Nigel Simeone vormt hiervoor een mooie basis.

Titel:Winifred Wagner: A Life at the Heart of Hitler's Bayreuth
Auteur(s):
Jaar:2005
Uitgever:Granta Books, Londen
Waardering:

hamann-winifred-wagner Als je de eerste hoofdstukken van Brigitte Hamann’s uitstekende biografie over Winifred Wagner (geboren Winifred Williams) leest is het eigenlijk weinig opzienbarend dat ze haar leven lang overtuigd antisemiet en racistisch bleef en haar vriendschap met Adolf Hitler in de jaren dertig als een van haar dierbaarste herinneringen koesterde.

De van oorsprong Engelse Winifred werd als weeskind geadopteerd door in Duitsland woonachtige familie, de Klindworths uit Berlijn. Karl Klindworth, pianist en pianodocent van beroep, was een pupil van Franz Liszt, tomeloos bewonderaar van Richard Wagner en goed bevriend met de Wagner familie. Het enthousiasme van de Klindworths voor Wagner en zijn muziek stak ook de jonge, ontvankelijke Winifred aan. Haar eerste bezoek in het kielzog van de oude Karl aan de Bayreuther Festspiele in 1914 maakte dan ook grote indruk. Niet alleen het festival vervulde Winifred van ontzag en bewondering, maar ook de familie van de Meester van Bayreuth, zijn zoon Siegfried in het bijzonder.

Na haar bezoek aan het festival is in de door Hamann aangehaalde briefcitaten duidelijk merkbaar hoe zeer de zeventienjarige Winifred bezeten raakte van Siegfried, die vele jaren ouder was en heimelijk homoseksueel. Haar bezetenheid, idolatrie zelfs, van charismatische mannen met een zekere positie was kenmerkend voor haar karakter. Als Winifred Wagner sprak over de belangrijke mannen in haar leven – Siegfried Wagner, Heinz Tietjen en Adolf Hitler – leek het bijna alsof het om de helden uit de muziekdrama’s van Richard Wagner ging.

Het onvermijdelijke huwelijk tussen Winifred en Siegfried is voor Hamann de reden om een portret van de familie Wagner van na de eeuwwisseling te schetsen. Uit dat portret rijst een beeld op van een familiesfeer waar de geest van de overleden Richard nog zeer sterk rondwaart – niet in de laatste plaats vanwege de oude, maar nog steeds invloedrijke Cosima Wagner. Dat dertig jaar na Wagners dood zijn werkkamer in villa Wahnfried er in de jaren tien nog steeds uitziet alsof de Meester er net aan het werk is geweest mag veelzeggend heten. Het is Winifred die uiteindelijk de familietaboes goeddeels wist te doorbreken en in de loop der jaren een steeds belangrijker rol binnen de familie en het festival kreeg.
De Wagners, op hun beurt, beïnvloedden Winifred ook en niet onverdeeld ten goede. Van de Klindworths is bekend dat ze antisemitische opvattingen hadden. De familiekring in Bayreuth kan in vergelijking een waar antisemitisch moeras genoemd worden. Dochter Eva Wagner was bijvoorbeeld getrouwd met Houston Stewart Chamberlain, auteur van vele boeken, maar vooral bekend vanwege zijn rassentheorie opgetekend in Die Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts – een inspiratiebron voor de nazi-ideologie. Chamberlain maakte deel uit van een kring van antisemieten en racisten die onder de auspiciën van Cosima en later Winifred bijeenkwam in villa Wahnfried.

Gezien het diepgewortelde antisemitisme is het geen gek idee dat de ideeën van Adolf Hitler op veel enthousiasme konden rekenen binnen de Wagner familie. De vriendschap met Hitler, die ontstond na een bezoek van de Wagnerliefhebber aan het festival in Bayreuth, vormt de de basis voor de subtitel van het boek, “a life at the heart of Hitler’s Bayreuth”.
Het is niet meer dan logisch om aanvankelijk sceptisch over de ponering van het Wagner festival als een persoonlijk feestje van Hitler in de jaren twintig en dertig. Hamann’s feitenrelaas is echter overtuigend en toont de steeds verdergaande bemoeienis van de Führer met het festival. Hitler deed suggesties voor zangers, dirigenten en decorontwerpers en dicteerde na verloop van tijd ook welke opera’s van Wagner te horen moesten zijn op het festival. Hitlers bemoeienis met het festival in Bayreuth geeft weer blijk van de volslagen bizarre, reactionaire ideeën die de nazi’s erop na hielden over kunst en muziek in het bijzonder.
De vriendschappelijke band met Hitler ging ook verder dan inhoudelijke inmenging in het festival; de kinderen van Winifred speelden met Oom Wolf tijdens zijn regelmatige bezoeken aan Bayreuth en de familie luisterde ademloos naar de eindeloze monologen van de Führer tot ver in de ochtend. Zoon Wieland, na de oorlog een gevierd regisseur van zijn grootvaders muziekdrama’s en noodgedwongen uitvinder van het Regietheater, ontwikkelde zich tot de favoriet van Hitler. Het is bijzonder onrechtvaardig om te lezen hoe Wieland als een verwende puber gebruik en misbruik maakte van de macht die hem via de Führer werd verleend. Met de hulp van het regime lukte het hem bijvoorbeeld om de gevierde ontwerper Emil Preetorius, indertijd Wielands concurrent als decorontwerper, aan de kant te zetten door hem als “jodenvriend” te laten oormerken. Preetorius mocht niet meer werken en werd onderworpen aan ellenlange ondervragingen door de Gestapo. Later in de oorlog werd Wieland zelfs samen met Bodo Lafferentz benoemd als mede-opzichter van een geheim concentratiekamp in Bayreuth, een administratieve constructie om Wagners kleinzoon te behoeden voor militaire dienst aan het front. Wieland Wagner maakte na de oorlog een miraculeuze, naar nu blijkt weinig oprechte, transformatie door en hield vanaf dat moment vol dat Hitlers Duitsland hem met afschuw had vervuld.

Dankzij haar persoonlijke band met Adolf Hitler (zij noemde hem Wolf) wist Winifred ook bij andere nazi-kopstukken veel gedaan te krijgen. Zo werden er kaarten verkocht via diverse afdelingen van het Derde Rijk en kwam er geld voor broodnodige renovaties. Het ontlokte aan Winifred in haar nadagen de uitspraak dat zonder de steun van Adolf Hitler de Bayreuther Festspiele niet meer zou bestaan. Uit de biografie komt Winifred Wagner als een onverbeterlijke racist en antisemiet naar voren. De compassie die ze in de periode voor en gedurende de Tweede Wereldoorlog toont voor slachtoffers van het nazi-regime, inclusief vele Joden, is gezien haar politieke overtuiging op zijn minst opmerkelijk te noemen. Vanwege haar connecties met de Führer kreeg ze vele brieven van mensen die haar direct om hulp vroegen, om bijvoorbeeld familieleden te behoeden van deportatie of om mensen vrij te laten uit concentratiekampen. Winifreds racisme en antisemitisme beheersten misschien haar leven, maar toch vooral op theoretisch of filosofisch niveau, blijkens de mate waarin zij zich inzette voor vele mensen, ongeacht geaardheid, geloof of afkomst. Zodra de gruwelen van het Derde Rijk merkbaar werden voor de bevolking van Duitsland leek ze slachtofferhulp bijna als een plicht voor een dame van haar stand op te vatten.

Anders dan zoon Wieland blijft Winifred Wagner tot aan haar dood een onverbeterlijke bewonderaar van Adolf Hitler – haar trouwe vriend – en een aanhanger van de völkische nazi-idealen. Haar Wolf werd gemanipuleerd door zijn kwaadaardige dokter, secondant Martin Bormann en de rest van de partij, Hitler viel niets te verwijten. Ook de bewijzen voor een “Joods Complot” tegen de kunsten waren voor haar na de oorlog nog immer onomstotelijk. Door haar verplichtingen voor het festival kon ze zich in het naoorlogse klimaat moeilijker openlijk lieren aan diverse neo-nazistische, politieke groeperingen zoals de Zwarte Weduwe Rost Van Tonningen dat in Nederland bijvoorbeeld deed, maar haar extreem-rechtse politieke sympathieën in die tijd zijn evident.
Het verhaal van de familie Wagner in de naoorlogse jaren geeft het beeld van een zo mogelijk nog verkniptere familie. Zoons Wieland en Wolfgang strijden tegen elkaar om het leiderschap van het festival en beide ook ook nog eens tegen hun moeder, nog steeds een krachtige persoonlijkheid.

Brigitte Hamann’s biografie is even grondig als boeiend, zelfs zonder een sympathieke protagonist. Hamann betuigd in haar voorwoord spijt dat ze het privé-archief met correspondentie van de Wagners niet heeft mogen onderzoeken voor haar boek, de familie houdt deze collectie namelijk nog altijd angstvallig geheim. Wellicht dat uit de persoonlijke briefwisselingen van Winifred nog meer van haar persoonlijke leven duidelijk had kunnen worden. De veelvuldige citaten uit brieven en dagboeken die buiten het Wagner embargo vallen, zoals de huiselijke wederwaardigheden van Liselotte Schmitt of de ijzingwekkende passages die Joseph Goebbels’ hatelijke proza bevatten, geven een duidelijk beeld van het leven in en rond Wahnfried. Wel lijkt het alsof het hele leven van Winifred Wagner enkel in het teken heeft gestaan van haar familie, het festival en haar Führer.

Titel:Beethoven
Auteur(s):
Jaar:1998
Uitgever:Schirmer Trade

beetboekBiografieën over Beethoven zijn dik gezaaid, maar die van Maynard Solomon zou één van de betere zijn. Na het lezen ervan bleek dit inderdaad zo te zijn, al drukt Solomon soms wel erg nadrukkelijk zijn eigen stempel op het leven van de bekende componist. Het is dan ook net geen standaardwerk te noemen.

Dat Beethoven geen gemakkelijke man was, is alom bekend. Toch slaagt Solomon erin om dankzij zijn leesbaar proza dit ook daadwerkelijk over te brengen. Van de troebele afkomst van Beethoven tot zijn problemen met elke persoon van het vrouwelijke geslacht: het wordt allemaal op een heldere manier vertelt die de componist tot leven weet te brengen. Er wordt niet getracht om bepaalde kwalijke eigenschappen te verdoezelen, Beethoven was een soms ronduit onuitstaanbaar persoon die moeilijk was om in omgang te hebben. Maar het was ook iemand die nood had aan erkenning, aan mensen om hem heen die hij als familie kon aanzien, en aan iemand met wie hij zijn leven zou kunnen delen.

Dat dit nooit is gelukt, is welbekend. Dat Beethoven een geheimzinnige ‘immortal beloved’ had, is één van de legendes die hem blijft achtervolgen. Veel namen zijn al op deze geheimzinnige persoon geplakt, maar in dit boek ‘bewijst’ Solomon eindelijk wie deze persoon is. Talrijke pagina’s besteedt Solomon aan Josephine Brunsvik, de enige persoon die volgens hem aan de beschrijving kan voldoen. Toch blijkt ook hier al snel dat zijn bewijs eerder van zeer oppervlakkige aard is, en het siert de schrijver dan ook dat hij dit na het schrijven van het boek heeft toegegeven.

Ook de vele psychologische passages, waarin Solomon dan diep in Beethovens psyche graaft om hem dan te proberen te begrijpen zijn eerder van dubieuze aard. Vooral als dit dan op Beethovens muziek wordt toegepast, zijn de conclusies tot dewelke Solomon komt soms ver gegrepen.

Toch zijn dit slechts korte stukken in een voor de rest lijvig boek. Het hele leven van Beethoven wordt zo goed mogelijk beschreven, en dit lukt Solomon zonder zich in details te verliezen. Nooit wordt het langdradig of saai. Dit komt ook omdat Solomon vaak even van het leven van Beethoven wegdraait en zich wendt tot de muziek die tot stand is gekomen tijdens dat punt in Beethovens leven. Het wordt nooit te technisch, maar Solomon schuwt de muziektermen niet. Er wordt uitgelegd voor wie de stukken geschreven waren, wat hun functie was in de samenleving en wat hen zo uitzonderlijk maakte. Ook invloeden van anderen worden genoemd.

Solomons’ Beethoven biografie is niet de meest moderne die er bestaat: er wordt geen superheld van hem gemaakt die de ene vrouw na de andere verslindde en het relaas wordt vaak onderbroken voor muziekonderzoek, maar er wordt gezocht naar een evenwichtig relaas dat de echte man en zijn muziek probeert voor te stellen. De psychologische passages zijn wat vergezocht maar doen niet echt afbreuk aan de rest van het boek. Het hoofdstuk over de ‘Immortal Beloved’ kan gezien worden als een amusante denkoefening, maar de echte identiteit ervan zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen.

Titel:Franz Liszt: The Final Years, 1861 - 1886
Auteur(s):
Jaar:1997
Uitgever:Cornell University Press
Waardering:

franz-liszt-the-final-years“The Final Years” vormt de conclusie van Alan Walkers driedelige biografie van Franz Liszt, eerder verschenen mijn recensies van het eerste en tweede deel.

Dat Franz Liszt de laatste jaren van zijn leven niet op zijn lauweren is gaan rusten mag geen verrassing heten. Het etiket “turbulent” dat de eerdere fases uit het leven van Liszt adequaat omvat is ook zeker van toepassing waar het de nadagen van de man betreft. Na het vertrek uit Weimar vestigt de componist zich in Rome, waar zijn levensgezellin prinses Carolyne zu Sayn-Wittgenstein inmiddels ook verblijft en verwikkeld is in onderhandelingen met de Rooms-katholieke kerk over het verkrijgen van toestemming voor een huwelijk tussen haar en Liszt.

Rome is een van de drie steden die samen met Weimar en Budapest de “drie-eenheid” vormen waar Liszt in de laatste twintig jaar van zijn leven jaarlijks achtereenvolgens naar afreist. Het verblijf in Weimar en Budapest staat voornamelijk in het teken van doceren, respectievelijk aan huis en aan het conservatorium. De opzet van veel van Liszts lessen in die tijd doet Walker concluderen dat hij de uitvinder van de moderne “master class” is. Rome lijkt vooral een retraite waar hij in alle rust kan componeren, Walkers beschrijving van Liszts regelmatige verblijf in Villa d’Este is in dit geval exemplarisch.

Er is in dit deel van de biografie diepgaande aandacht voor de positieve kanten uit het leven van Liszt, zoals zijn wijding als abbé en de groeiende waardering voor zijn persoon (bijvoorbeeld in Weimar) en zijn activiteiten als componist en symfonist in het bijzonder. Toch staat verhaal van Walker voornamelijk in het teken van de vele tegenslagen die Liszt op latere leeftijd kreeg te verwerken en hoe deze feiten Liszt soms als componist vormden. Revolutionaire composities als “Nuages gris” en “La lugubre gondola” zijn volgens Walker deels terug te voeren op Liszts emotionele gesteldheid in die jaren. Het uitblijven van zijn huwelijk met Carolyne zu Sayn-Wittgenstein door de politieke machinaties van de schoonfamilie Hohenlohe en de dood van zijn dochter Blandine krijgen van de auteur de aparte hoofdstukken die dergelijke gebeurtenissen verdienen, maar veruit de meeste aandacht gaat uit naar de onfortuinlijke driehoeksverhouding tussen Cosima von Bülow-Liszt, Hans von Bülow en Richard Wagner.

Het verhaal rond de affaire tussen Wagner en Von Bülow heeft in de nauwgezet beschreven versie van Walker niets ingeboet aan dramatiek en het is niet moeilijk voor te stellen dat de kwestie en de nasleep diepe emotionele sporen hebben nagelaten bij Liszt.
Opvallend is overigens de behandeling van de persoon Richard Wagner. Het is niet dat Walker bijzonder negatief is over de Meester van Bayreuth, maar de door hem aangehaalde bronnen schetsen het beeld van een obstinaat en egocentrisch heethoofd – waarschijnlijk niet ver bezijden de waarheid. Zo zeurt Wagner regelmatig bij Liszt om geld om vervolgens, na nul op het rekest te hebben gekregen, bijzonder onaangenaam van leer trekken tegen zijn weldoener en toekomstige schoonvader. Franz Liszt, ook niet zonder nukken of van onbesproken gedrag (bijvoorbeeld zijn affaire met Agnes Street-Klindworth), kan op veel meer verdediging van Walker rekenen, in lijn met diens verlangen naar correctie van het onevenwichtige beeld dat van Liszt is ontstaan na zijn dood.

Ook in dit deel maakt Alan Walker enkele historische contextualisaties. De uitweidingen over politieke machinaties binnen de Rooms-katholieke kerk – met kardinaal Gustav Hohenlohe als lijdend voorwerp – zijn geslaagder dan de uiteenzetting over de Frans-Duitse Oorlog, omdat in het laatste geval niet meteen duidelijk is wat de directie relevantie is met betrekking tot Liszt. ((Die relevantie wordt later overigens wel pijnlijk duidelijk als de immer charmante Wagners (Richard en Cosima, in dit geval) zich enthousiast uitlaten over de uitkomst van de oorlog tegenover Liszt en zijn Franse vrienden.))

Walker besluit zijn biografie met een ronduit pijnlijke en minutieuze beschrijving van de laatste dagen van Franz Liszt, die de componist doorbracht in Bayreuth ten tijde van de Bayreuther Festspiele. Een zo mogelijk slechtere plaats voor Liszts sterfbed is bijna niet te bedenken, Bayreuth is tenslotte het Heiligen der Heiligen waar het Richard Wagner betreft – die persoonlijk al bij leven dermate overtuigd was van de kwaliteit van zijn oeuvre en de overbodigheid van al het andere. In de reuring van het festival, de eerste editie georganiseerd door de weduwe Cosima Wagner, lijkt de doodzieke Liszt bijna te worden vergeten en de symptomen van vergaande aftakeling worden aanvankelijk niet bijster serieus genomen. Zelfs na zijn overlijden blijft er gesteggel ontstaan over zijn laatste rustplaats en de uitvoering van zijn testament.

“The Final Years” eindigt wat abrupt met de dood van prinses Carolyne. Verwacht van Alan Walker geen diepzinnige slotreflectie of een toepasselijk citaat, de biografie heeft dat ook geenszins nodig. De drie delen zijn op zichzelf al genoeg eerbetoon aan het fenomeen Franz Liszt.

Titel:Frans Liszt: The Virtuoso Years
Auteur(s):
Jaar:1988
Uitgever:Cornell University Press

liszt-virtuoso-yearsEen lichte jaloezie maakte zich van mij meester toen bleek dat een zekere collega de driedelige Liszt-biografie van Alan Walker had gekregen voor zijn verjaardag, ook al had hij hiervoor niets meer hoeven doen dan een jaar ouder te worden. Vooral na het lezen van zijn relaas werd een snelle aanschaf van mijnentwege onomweerkeerbaar.

Het eerste deel, over de jeugd en virtuozenjaren van Liszt (tot ca. eind van de jaren 40) bevat al onmiddellijk de nodige sappige verhalen. Vooral de relatie met Marie d’Agoult wordt grondig (her)bekeken en met het nodige gevoel voor inleving verteld. Liszt is geen onbekende voor het grote publiek, maar hierin schuilt net de zwakte van de meeste biografieën: ze vervallen in anekdotes en herhalingen van vorige beroemde biografieën. Niets hiervan bij Walker: de bronnen worden herbekeken, geherinterpreteerd en vorige foute biografieën worden genadeloos neergesabeld.

Nergens vervalt Walker echter in goedkope sneren, het wetenschappelijk hoge niveau blijft aangehouden en er wordt constant gezocht naar manieren om Liszt en zijn vele omstaanders tot leven te wekken. Collega Marc had kritiek op de vele voetnoten, maar deze zijn volgens mij nodig om het hoofdverhaal aan de gang te houden zonder zichzelf te verliezen in details. Maar al teveel biografieën verzanden in een of te droge opsomming, of een te diepgaande detaillering, wat het leesgenot niet ten goede komt. Natuurlijk lees je deze voetnoten er wel bij, maar hierdoor kan je mooi het onderscheid maken tussen het hoofdverhaal en de bijzaak. Akkoord, op een paar pagina’s is meer voetnoot te lezen dan hoofdtekst, wat waarschijnlijk van het goede iets te veel is.

De idolatrie van Walker voor Liszt is zichtbaar op elke pagina. Walker steekt niet onder stoelen of banken dat hij de de getaande reputatie van Liszt als womanizer en showbeest wil herstellen. In hoeverre hij daarin slaagt zal in grote mate afhangen van de ingesteldheid van de lezer, maar de voorbeelden die Walker uit de (vooral Franse pers) haalt als bewijs van ‘slander’ zijn hoogst vermakelijk om te lezen. Het doet vooral verlangen dat Liszt iets later geboren was, zodat opnames van zijn capriolen hadden kunnen gemaakt worden en voor het nageslacht bewaard. Nu moeten we afgaan op meestal hoogst subjectieve recensies van concertbezoekers, die in sommige gevallen het belangrijker vonden om te vermelden dat ze erbij waren en niet hoe Liszt speelde.

De hoofdstukken over Maria d’Agoult, de pijnlijke breuk met List en de rivaliteit tussen de twee over hun kinderen laat zien dat Walker meer is dan een gewone muziekbiografieschrijver: hij slaagt erin om de gevoelens van allebei op een genuanceerde manier naar boven te brengen aan de hand van brieven en boeken van zowel de twee protagonisten als hun entourage. Dit getuigt van een grote maturiteit en schrijftalent van de schrijver.

Het eerste deel eindigt bijna op een cliffhanger: Liszt ontmoet de volgende vrouw die een grote rol in zijn leven zal spelen. Het is zeldzaam dat een muziekbiograaf erin slaagt om na 400 pagina’s de lezer zin te geven in de volgende 400, maar Walker slaagt hierin. Petje af.

Titel:Franz Liszt: The Weimar Years, 1848 - 1861
Auteur(s):
Jaar:1993
Uitgever:Cornell University Press
Waardering:

Franz Liszt: The Weimar YearsDit is een recensie van tweede boek van de driedelige biografie van Franz Liszt door Alan Walker, mijn mening over het eerste deel is hier te vinden. Veel van de positieve punten die voor het eerste deel gelden zijn ook dit keer weer van toepassing, al lijkt Walker met name aan het begin even wat moeite te hebben om het turbulente leven van Liszt narratief gezien weer op de rails te krijgen. Deels komt dit omdat de tweede vrouw in Liszts leven ten tonele verschijnt; Prinses Carolyne zu Sayn-Wittgenstein, een vrouw die heel haar leven gebukt leek te gaan onder problemen als gevolg van bureaucratie en konkelende (schoon)familie.

In het derde hoofdstuk krijgen de onlusten in Hongarije de nodige aandacht en daar blijkt eens te meer de affiniteit die Walker ten dag legt als het gaat om historisch inzicht. Een persoon als Franz Liszt is niet te doorgronden zonder de negentiende eeuw ook enigszins te contextualiseren, zeker aangezien zijn muziek vaak beïnvloed is door belangrijke gebeurtenissen, zowel op persoonlijke als (inter)nationale schaal. Menig biograaf zou wellicht snel voorbij gaan aan de complexe politieke situatie in Hongarije dat indertijd deel uitmaakte van het Habsburgse Rijk, maar Walker schuwt niet om bijna een heel hoofdstuk te wijden aan het geboorteland waarmee Liszt zich onmiskenbaar verbonden voelde.

De hoofdmoot van het boek bestaat echter uit een beschrijving van Liszts tijd in Weimar als Kapellmeister aan het hof van groothertog Carl Alexander, een ceremoniële post die hij na het staken van zijn professionele carrière als reizend pianovirtuoos ook daadwerkelijk ging bekleden. Het werkzame leven van Liszt kent vanaf dat moment grofweg drie hoofdactiveiten: het programmeren en dirigeren van concerten, het onderwijzen van pianostudenten (Hans von Bülow en Carl Tausig zijn pupillen uit de Weimar periode) en de kunst van het componeren.

Zowel het in de hoedanigheid van componist als dirigent/programmeur ondervond Liszt grote problemen. Vanwege een chronisch geldgebrek moest hij een constante strijd voeren om concerten en opera’s (waaronder de dure monsteropera’s als “Lohengrin” en “Tannhäuser”) te kunnen programmeren en nieuwe leden voor het onderbezette orkest van Weimar aan te stellen. De keuze van Liszt om veel modern werk van “nieuwe” componisten als Berlioz en Wagner te programmeren viel ook bijzonder slecht bij het overwegend conservatieve publiek in Weimar en ook in de rest van Duitsland waar hij regelmatig als gastdirigent gevraagd werd. De abominabele kwaliteit van de orkesten in de negentiende eeuw moet ook bijgedragen hebben aan de ronduit vijandige ontvangst van nieuwe, innovatieve composities. Alan Walkers hoofdstuk over “Liszt the Conductor” opent met een amusante schets van de staat waarin een gemiddeld negentiende eeuws orkest verkeerde. Het maakt de verdiensten van Liszt als dirigent des te imponerender.

Net als het vorige deel bevat “The Weimar Years” eveneens korte analyses van de composities van Liszt in het tijdvak van 1848 tot 1861, waaronder de Pianosonate in B mineur. Opvallender is echter de aandacht voor het symfonische werk van de componist. Stukken als “Tasso”, “Hungaria” en zelfs de twee pianoconcerten worden heden ten dage slechts sporadisch uitgevoerd, volgens Walker ten onrechte gezien de innovativiteit van veel van Liszts orkestrale werk.

De negentiende eeuwse opinie over Liszt als componist is helaas al niet veel beter als die van hem als dirigent. Dezelfde vijandigheid (wellicht een symptoom van de “War of the Romantics”) jegens zijn dirigentschap vormt zich eveneens tegen de gestage stroom composities die hij schreef gedurende de jaren in Weimar. Ondanks vele successen laat de Weimar-periode zich voor Liszt toch het beste samenvatten in termen van teleurstelling en afwijzing.

Play It AgainMarcs uitleg over het boek van Alan Walker kwam dit bovenaan mijn leeslijst te staan. Ik ga niet zijn hele uitleg herhalen, vooral omdat ik het grotendeels met hem eens ben. Toch zijn er een aantal punten waar ik dat niet ben.

Het klopt dat de dagelijkse beslommeringen van een (amateur)muzikant op een treffende wijze verbeeld worden: de twijfel, de saaiheid, de repetitiviteit, de momenten van inspiratie en wanhoop. Toch vraag ik me af dit voor een absolute niet-muzikant die dit nooit zelf heeft meegemaakt interessant is. Na een derde van het boek heb je wel door hoe dit in elkaar zit, en dan heb je nog 200 pagina’s te gaan.

Gelukkig praat Rusbridger ook over zijn dagelijkse bezigheden op de krantredactie van The Guardian, en dat vond ik dan weer wel heel boeiende stukken. Vooral hoe hij probeert om te gaan met de nieuwe sociale media geven een nieuw inzicht. Ook de Wikileaks stukken zijn interessant omdat ze een (weliswaar heel gekleurd en persoonlijk) beeld geven over hoe Rusbridger er mee om is gegaan.

Jammer dat er geen registratie is van het uiteindelijke resultaat is van Rusbridgers’ ballade. De geannoteerde bladmuziek op het einde van het boek laat zien wat een huzarenstukje het is om dit stuk in te studeren. Er zijn genoeg voorbeelden te horen van hoe een beroepspianist dit stuk uit zijn of haar mouwen schudt, dus het zou leuk zijn om te horen hoe Rusbridger het er uiteindelijk vanaf heeft gebracht.